Skip to main content

Full text of "Dagboek eener reis door Bengalen: in 1837 en 1838, met eenige vrijmoedige ..."

See other formats


This is a digital copy of a book that was preserved for generations on library shelves bef ore it was carefully scanned by Google as part of a project 
to make the world's books discoverable online. 

It has survived long enough for the copyright to expire and the book to enter the public domain. A public domain book is one that was never subject 
to copyright or whose legal copyright term has expired. Whether a book is in the public domain may vary country to country. Public domain books 
are our gateways to the past, representing a wealth of history, culture and knowledge that 's often difficult to discover. 

Marks, notations and other marginalia present in the original volume will appear in this file - a reminder of this book's long journey from the 
publisher to a library and finally to you. 

Usage guidelines 

Google is proud to partner with libraries to digitize public domain materials and make them widely accessible. Public domain books belong to the 
public and we are merely their custodians. Nevertheless, this work is expensive, so in order to keep providing this resource, we have taken steps to 
prevent abuse by commercial parties, including placing technical restrictions on automated querying. 

We also ask that you: 

+ Make non-commercial use of the files We designed Google Book Search for use by individuals, and we request that you use these files for 
personal, non-commercial purposes. 

+ Refrainfrom automated querying Do not send automated queries of any sort to Google's system: If you are conducting research on machine 
translation, optical character recognition or other areas where access to a large amount of text is helpful, please contact us. We encourage the 
use of public domain materials for these purposes and may be able to help. 

+ Maintain attribution The Google "watermark" you see on each file is essential for informing people about this project and helping them find 
additional materials through Google Book Search. Please do not remove it. 

+ Keep it legal Whatever your use, remember that you are responsible for ensuring that what you are doing is legal. Do not assume that just 
because we believe a book is in the public domain for users in the United States, that the work is also in the public domain for users in other 
countries. Whether a book is still in copyright varies from country to country, and we can't offer guidance on whether any specific use of 
any specific book is allowed. Please do not assume that a book's appearance in Google Book Search means it can be used in any manner 
any where in the world. Copyright infringement liability can be quite severe. 

About Google Book Search 

Google's mission is to organize the world's Information and to make it universally accessible and useful. Google Book Search helps readers 
discover the world's books while helping authors and publishers reach new audiences. You can search through the full text of this book on the web 



at |http : //books . google . com/ 




Over dit boek 

Dit is een digitale kopie van een boek dat al generaties lang op bibliotheekplanken heeft gestaan, maar nu zorgvuldig is gescand door Google. Dat 
doen we omdat we alle boeken ter wereld online beschikbaar willen maken. 

Dit boek is zo oud dat het auteursrecht erop is verlopen, zodat het boek nu deel uitmaakt van het publieke domein. Een boek dat tot het publieke 
domein behoort, is een boek dat nooit onder het auteursrecht is gevallen, of waarvan de wettelijke auteur srechttermijn is verlopen. Het kan per land 
verschillen of een boek tot het publieke domein behoort. Boeken in het publieke domein zijn een stem uit het verleden. Ze vormen een bron van 
geschiedenis, cultuur en kennis die anders moeilijk te verkrijgen zou zijn. 

Aantekeningen, opmerkingen en andere kanttekeningen die in het origineel stonden, worden weergegeven in dit bestand, als herinnering aan de 
lange reis die het boek heeft gemaakt van uitgever naar bibliotheek, en uiteindelijk naar u. 

Richtlijnen voor gebruik 

Google werkt samen met bibliotheken om materiaal uit het publieke domein te digitaliseren, zodat het voor iedereen beschikbaar wordt. Boeken 
uit het publieke domein behoren toe aan het publiek; wij bewaren ze alleen. Dit is echter een kostbaar proces. Om deze dienst te kunnen blijven 
leveren, hebben we maatregelen genomen om misbruik door commerciële partijen te voorkomen, zoals het plaatsen van technische beperkingen op 
automatisch zoeken. 

Verder vragen we u het volgende: 

+ Gebruik de bestanden alleen voor niet-commerciële doeleinden We hebben Zoeken naar boeken met Google ontworpen voor gebruik door 
individuen. We vragen u deze bestanden alleen te gebruiken voor persoonlijke en niet-commerciële doeleinden. 

+ Voer geen geautomatiseerde zoekopdrachten uit Stuur geen geautomatiseerde zoekopdrachten naar het systeem van Google. Als u onderzoek 
doet naar computervertalingen, optische tekenherkenning of andere wetenschapsgebieden waarbij u toegang nodig heeft tot grote hoeveelhe- 
den tekst, kunt u contact met ons opnemen. We raden u aan hiervoor materiaal uit het publieke domein te gebruiken, en kunnen u misschien 
hiermee van dienst zijn. 

+ Laat de eigendomsverklaring staan Het "watermerk" van Google dat u onder aan elk bestand ziet, dient om mensen informatie over het 
project te geven, en ze te helpen extra materiaal te vinden met Zoeken naar boeken met Google. Verwijder dit watermerk niet. 

+ Houd u aan de wet Wat u ook doet, houd er rekening mee dat u er zelf verantwoordelijk voor bent dat alles wat u doet legaal is. U kunt er 
niet van uitgaan dat wanneer een werk beschikbaar lijkt te zijn voor het publieke domein in de Verenigde Staten, het ook publiek domein is 
voor gebruikers in andere landen. Of er nog auteursrecht op een boek rust, verschilt per land. We kunnen u niet vertellen wat u in uw geval 
met een bepaald boek mag doen. Neem niet zomaar aan dat u een boek overal ter wereld op allerlei manieren kunt gebruiken, wanneer het 
eenmaal in Zoeken naar boeken met Google staat. De wettelijke aansprakelijkheid voor auteursrechten is behoorlijk streng. 

Informatie over Zoeken naar boeken met Google 

Het doel van Google is om alle informatie wereldwijd toegankelijk en bruikbaar te maken. Zoeken naar boeken met Google helpt lezers boeken uit 
allerlei landen te ontdekken, en helpt auteurs en ui tgevers om een nieuw leespubliek te bereiken. U kunt de volledige tekst van dit boek doorzoeken 



op het web via http: //books .google . com 



tl^ 



^^ ^ 



•>l 




THE LIBRARY 

OF 

THE UNIVERSny 

OF CALIFORNIA 

PRESENTED BY 

PROF. CHARLES A. KOFOID AND 

MRS. PRUDENCE W. KOFOID 




DAGBOEK 

EENER REIS DOOR BENGALEN. 



DAGBOEK 

EENER REIS DOOR BENGALEN, 

m 1837 EN 1838, 

MET EENIGE VRIJMOEDIGE OPMERKINGEN BETREFFENDE 
BEGINSELEN VAN KOLONIAAL BESTUUR, 



'9 • 

•I 

PESTIJDS KAPITEIN TSR ZEE BK KOHMAKDANT VAS Z. H. FREGAT P£ BKI.I.ONA. 



"^^i&^lStC*"*^ 



TE 'sGBAVENHAGE, bij 

DE GEBROEDERS VAN CLEEF. 
1853. 




C/-.^fi) 



OKDKCKT nu DK OKBROBDBR3 VAX CLRKF. 






VOORREDE. 



Gedurende al mijne vroegere reizen hield ik^ behalve 
officiële journalen^ steeds afzonderlijke dagboeken ^waarin 
aanteekening werd gehouden van hetgeen ik zag en mij 
wedervoer^ de indrukken werden geschetst^ die /iet be- 
sclwuwen van natuurtooneelen y kunstwerken ^ enz.^ bij 
mij deden ontstaan ^ waarin ^ in één woord ^ beknopte 
aanteekening werd gehouden van al hetgeen mij opmer- 
kenswaardig toescheen y ten einde mij later de zaken des 
te helderder in het geheugen te kunnen terugroepen. 

Ik ben overtuigd ^ dat mijne aanteekening en één groot 
gebrek hebben ^ namelijk ^ dat zij het kenmerk dragen 
Dan oppervlakkigheid y ten gevolge waarvan vele lezers ^ 



M31800S 



VI 

die geen oqggetuigen zijn geweest van hetgeen er in 
beschreven isy het hoek onvoldaan uit de hand zullen 
leggen. Hierbij kond nog ^ dat er reeds zoo veel tijd is 
verhopen sedert deze reis werd gedaan^ dat ik tot heden 
niet heb kunnen besluiten om andere dergelijke journalen 
door den druk openbaar te maken. En thans ^ bij het 
verschijnen van dit boekske , zal welligt deze en gene lezer 
vragen : waarom is zulks dan niet eerder gedaan ? Deze 
vraag kunnen wij met een enkel woord oplossen. 

Na den afloop der reis, waarvan het hier in het 
licht gegeven gedeelte slechts eene episode uitmaakt , 
bestond bij mij het plan, werd ik herhaaldelijk en drin- 
gend uitgenoodigd, om het gansche dagverhaal door den 
druk openbaar te maken , maar Z. M. Koning Willem I 
begeerde, dat deze reisbeschrijving niet zou worden uit- 
gegeven, en sedert dien tijd is er tot heden van het 
openbaar maken van deze of van andere dergelijke aan- 
teekeningen geene sprake meer geweest. 

Aan dat verbod, aan die begeerte, is door mij ge- 
hoorzaamd, en ik vermeen ook thans niet in tegenspraak 
daarmede te zijn. Hetgeen de lezer in deze bladen zal 



VTI 



vinden^ is een dagverhaal eener reis geheel en al op 
vreemd grondgebied gedaan. Wat betreft de daarbij ge- 
voegde overwegingen en beschouwingen^ deze zijn geheel 
en al van personelen aard. Be redenen^ die mij tot de 
uitgave er van hebben genoopt^ zijn de navolgenden. 
Voor zeer velen zijn de koloniale aangelegenheden^ 
vooral than^y nu een nieuw reglement op het beleid der 
regering in neérlandsch Indië voorgesteld en bij de 
Kamer in overweging is, een onderwerp dat de belang- 
stelling in hooge mate gaande houdt; ik meende, dat 
ik door de erv a/ring , gedmrende mijn langdnirigen dienst- 
tijd verkregen , misschien eerdg licht over dit onderwerp 
zou kunnen verscheiden. Be beoordeeling mijner begin- 
selen en stellingen zij anderen overgelaten. Ik heb het 
voegzaam geacht Z. K. H. Prins Hendrik, met wien 
en om men deze reis werd ondernomen, niet meer ter 
sprake te brengen dan is geschied, en tevens vermeden 
om door eene opdragt aan H. B. eene goedkeuring van, 
of bekendheid met mijne gevoelens uit te lokken. 'Be 
aard mijner toenmalige betrekking tot H. B. behoort ten 
andere gelieel en al tot het verledene. 



vin 

Ik maak dus geene banale apologie^ want pourquoi 
entrer dans la galère ; eigen oordeel mistrouwende , heb 
ik dit dagverhaal aan de beoordeeling onderworpen van 
mannen van kennis en smaak ^ die hunne goedkeuring er 
aan hebben gehecht. {Wanneer ik van mijlen of voeten 
spreek ^ wordt engelsche maat bedoeld.) 

's Gravenhage, April, 1853. 



■-^o^8^[^c>o- 



Bij het verhaal van mijn verblijf en mijner reis door 
Bengalen zal een beknopt uittreksel worden gevoegd 
uit het zee-joumaal, betreffende het aandoen der Hooghly 
en de aankomst voor Fort William. Moge dergelijk 
onderwerp, zoo mede de stijl, waarin het is gesteld, 
minder onderhoudend zijn, het zal weUigt de weetgie- 
righeid van anderen bevredigen, of nuttige inlichtingen 
omtrent dit punt verschaffen. 

Den. 2 November verliet ik Pulo Pinang met de 
Bellona, in gezelschap van de brik de Snelheid, kapi- 
tein Ferguson. Tijdens wij ons bevonden in dat ge- 
deelte der zee, gelegen tusschen de kust van Pegu, 
die van Martaban en de Andaman eilanden troffen 
wij bestendig het allerslechtste weder, aanhoudenden 
regen, buijen en stilte, terwijl wij daarenboven aan 
een warmtegraad waren blootgesteld van 81 k 84** Fah- 
renheit. Ten gevolge 'hiervan mogt de hitte, die aan 
boord heerschte, bijna ondragelijk worden geheeten, 
hetgeen natuurlijk een hoogst nadeeligen invloed uit- 
oefende op den gezondheidstoestand der ekwipaadje. 
Weldra ondervond zij daarvan de noodlottigste gevolgen; 

1 



er ontstond eene vreesselijke ziekte, — de roode loop, — 
die met schrikbarende snelheid toenam en vele offers 
eischte. Ik stelde alle pogingen in het werk om de 
eigenlijke golf van Bengalen te bereiken, alwaar destijds 
het schoone of wintersaizoen heerschte, want een koele 
atmospheer alléén kon ons verlossen van den vreesse- 
lijken vijand, die ons teisterde, daardoor alleen konden 
wij op herstelling der kranken hopen. Niet voor den 
14} des nachts ten 2, ure mogt het mij gelukken dit 
gewenschte doel te bereiken, toen mijne gezeilde ver- 
heid, in verband met de gehouden koersen en geloode 
diepten, mij deed afhouden. Wij passeerden nu het 
eiland Preparis, waarvan wij echter, zoo mede van de 
daar tegenover liggende kust, niets in het oog kregen. 
Hoewel ik mij nu in de eigenlijke golf van Bengalen 
bevond, bespeurde ik niet die scherpe afscheiding tusschen 
het hier en in den Oost-Indischen archipel heerschende 
weet en saizoen, welke vroegere waarnemingen en onder- 
vinding mij hadden doen zien, dat werkelijk bestaat, zoo- 
dat ik toen begon te duchten , dat het hier zou falen, want 
luet slechts den 14, maar ook den volgenden dag bleef het 
weder even onbestendig als te voren , regenbuijen wisselden 
dkander telkens af en de wind bleef in kracht en in rigting 
««Veranderd zoo als gedurende de laatst verloopen dagen 
het geval was geweest. Dit echter meende ik waar te 
nemen, dat zich eene gunstige wending liet waarnemen 
in den aard der buijen en windsveranderingen. Die 
gunstige wending deed zich eindelijk op; den 17 had- 
den wij goed weder en gedurende drie achtereenvolgende 
maanden genoten wij datzelfde voorregt, zonder dat de 
hemd ook slechts gedurende een enkelen dag door 
flombere regenwolken werd verduisterd. Het eerste noord- 



3 

oostelijke zuchtje verkwikte ons op den 18 dooi zijn 
koelen adem, en nu meenden wij eindelijk met grond 
de hoop te kunnen koesteren, dat wij den moesson 
hadden. 

Wij maakten geringen voortgang, uithoofde van de 
flaauwe koelte, die er woei; dit echter hadden wij voor- 
uit, dat het gebeterd bestek zeer in ons voordeel was. 

Den 20 hadden wij, op eene verheid in het etmaal 
van 7V* mijl, 5' noord en 39' west, zoodat de gebe- 
terde verheid was 16'/*; 's middags bevonden wij ons op 
20» 13' noorder breedte en 89* 22' lengte en hadden geen 
grond, en toch waren wij, naar hetgeen door de Engel- 
schen wordt opgegeven, aan the tails van de reven. Wat 
betreft hunne opgaven omtrent wind tn stroomen , deze 
bleken zeer juist te zijn. 

Den 21 gaf het middagbestek 20" 32' 45" noorder 
breedte en 89** 42' 21" lengte, waardoor wij 4' zuid en 
21' 30' west hadden. Niettegenstaande de zee uiterst 
kabn was, bespeurden wij vele rafeüngen en loodden 69 
vademen zand met gebroken schelpen, hetwelk goed met 
de kaart overeenstemde; ditzelfde was later het geval 
met de loodingen van 60, 50, 49 en 42 vademen. 

Den 22 hadden wij het schoonste weder; het middag- 
bestek gaf 2r 8' noorderbreedte en 89'* 26' 49,1 "lengte 
en nu hadden wij weder 14' west, doch konden geen 
grond krijgen. De kleur van het water was blaauwzwart 
en wij bevonden ons inderdaad boven de plaats, welke 
op de kaart staat aangeteekend als Swatch of no ground. 
Op deze hoogte passeerden wij drie kleine vaartuigen, 
koers zettende om de Oost, en waarschijnlijk bestemd 
naar Aiacan; zij voerden eene witte vlag met drie 
blaauwe strepen. 



Intusschen was de kleur van het water veranderd, 
ten gevolge waarvan wij vermeenden alhier grond te 
kunnen krijgen en loodden al aanstonds 31 vademen 
modder. Gedurende geruimen tijd vond ik ten opzigte 
der diepte weinig afwisseling en toen het des avonds stil 
werd, ging ik voor een werp ten anker, dewijl ik, 
alvorens de Hooghly aan te doen, een hoogst naauw-. 
keurig bestek wilde hebben. Wij bevonden ons toen op 
21" 5' 47" noorder breedte en 89^*1' kngte; de stroom 
liep om de zuidwest 1^2 mijlen. 

Ten 4 ure van den daaropvolgenden dag gingen wij 
onder zeil. De diepten kwamen thans minder goed 
overeen dan vroeger het geval was geweest; zij duidden 
eene streek aan, 'die veel zuidelijker lag dan waar wij 
ons bevonden en dit bij het volgend koersen in aan- 
merking nemende, bragt ons het middagbestek op 20° 
59' 20" noorder breedte en 88^35' 37" lengte met een 
harden grond op 9 vademen. Dit was, volgens de en- 
gelsche kaarten, het zuidelijkste punt van Saugorzand, 
alwaar 9 vademen stond aangeteekend. Juist op dien 
oogenblik zagen wij een vaartuig; wij losten een schot, 
waarop het onmiddellijk op ons aanhield. Het was de 
* loodsboot. Wij kregen een loods, een loodsleerlingen 
een bediende aan boord, waarmede wij al aanstonds 
naar binnen werkten; zij verzekerden ons, dat dit vaar- 
water niet beter kon worden aangedaan, dan door ons 
was geschied. Hier zagen wij twee schepen ten anker; 
het waren de vuurschepen. 

Wij hadden nu, zoo te zeggen, behouden reis. Op 
den loods rustte nu de verdere verantwoordelijkheid, 
en is deze ergens ter wereld groot, dan is zulks hier het 
geval; want niettegenstaande door de Engelschen alles 



is in het werk gesteld om de gevaren kenbaar te 
maken, zijn zij zoo menigvuldig, doen zij zich zoo- 
van alle zijden op, dat alle hulpmiddelen der kunst 
ter naauwemood voldoende zijn om ze te kunnen ver- 
mijden. Begunstigd door het schoonste ^eder, hadden 
wij eene uitmuntende gelegenheid, geHjk zich hier zel- 
den aanbiedt, om door naauwkeurige waarnemingen 
ons bestek te verbeteren; waait daarentegen de^ zuid- 
west^öoesson , dan zou dit tot de wonderen mogen 
gerekend wordien. Hierbij dient echter gezegd, dat het 
bij dergelijke gelegenheid onmogelijk zou zijn om de 
Hooghly op die wijze aan te doen. Voor zoo veel 
mogelijk is hebben de Engelschen in alles voorzien; bij- 
eiken ingang liggen niet slechts goedé^vuurschepen die 
uitmuntende lichten hebben, maar bovendien branden 
zij 's nacht» elk uur een maroen — een maroen is een zeer 
groote bol van bengaalsch vuur; de wijze echter, waarop 
zij worden vervaardigd, is mijr onbekend. Wanneer die 
des nachts branden is de hemel geheel rood en ver- 
licht en zij leveren derhalve een uitmuntend goed merk 
voor schepen, die 's nachts het vuurschip zoeken. De 
loodsen zijn zeer bekwaam; reeds vroeger hebben wij 
medegiedeeld , dat de loods een leerling medebrengt en 
op die wijze anderen voor zijn moeijelijk vak opleidt. 
Tan den oogenblik dat de loodsen aan boord waren, 
merkten zij zelven de loodlijn en loodden bestendig 
met eigen hand. De tonnen op de Hooghly zijn doel- 
matig gevormd; scHnmigen hebben op haar punt een 
geruit vierkant, waardoor zij ver zigtbaar zijn. Wat 
betreft de verordeningen op de discipline op de rivier, 
hiervan krijgt men van den loods een gedrukt afschrift. 
De loodsgelden zijn niet gering, hoewel men niet kan 



zeggen, dat^ zij bovenmatig hoog zijn gesteld; voor het 
opbrengen heb ik betaald ƒ 960 en voor het afbrengen 
/ 919 daarenboven ontving de eerste loods eene fooi 
van 400 ropijen en de leerling van 25 ropijen. Voor de 
stoombooten hebben wij niets betaald, en hadden wij 
deze niet gehad, Üan zou het loodsgeld veel meer heb- 
ben bedragen. De betaling geschiedt aan de loods- 
directie en moge het bij de instructie aan de loodseü 
verboden zijn om fooijen te vragen, zeker is het dat zij 
die gaarne* aannemen , ja, het is zelfs gebruikelijk hun 
die te geven; 800 ropijen wordt beschouwd als het 
minimum. Vatten wij na deze kleine uitweiding den 
draad van ons verhaal weder op. 

Den 513 des 'Ifemiddaigs werkten wij naar binnen, 
zagen de eerste witte ton ten half twee ure en anker- 
den des avonds tusschen de twee vuren van het buiten- 
vuurschip en het schip van Saugor in 7*/* vademen. 

Den 9A gingen wij ten drie ure onder zeil en deden 
dit zoo dikwijls de gelegenheid van stroom en wind 
zulks toeliet; het namiddagbestek gaf 21° 20' 50" noor- 
der breedte en 88**9' 9' lengte, terwijl het vuurschip 
van Saugor werd gepeild in het noordwest ten noorden. 
Toen de loods ten half zes ure inzag, dat wij de 
naauwte bij Saugor waatrschij'nlijk niet zouden kunnen 
halen, kwamen wij ten anker in 6 vademen; alstoen 
werd het vuurschip van Saugor gepeild in het west Vs 
noord en het vuur van Saugor noord-noordwest Va west. 

Het eerste land, dat wij in het gezigt kregen was dat 
bij Saugor ; niettegenstaande het weder zeer fraai was 
en er een aflandige wind woei, stond daar eene geweldige 
branding. In den nacht van den 24 op den 25 waren 
wij andermaal onder zeil gegaan en wierpen ten 9 ure 



het anker dwars roor Saugor eiland. Het middagbestek 
gaf 21** 35' 39' noorder breedte. Hier kregen wij nog 
eene roeiboot tot aclsistentie van den loods; de stroom 
liep tot SVi- mijl en het verval aan water was 27» 
vademen. 

Des zondags, den 26, konden wij voor het eerst 
beide oevers der rivier zien. Van tijd tot tijd moesten 
wij wachten, totdat er water genoeg was in sommige 
passages voor de Bellona, die een diepgang had van 
ongeveer 21 Va voet. Later ging de opvaart gemakke- 
lijker, want wij warden op sleeptouw genomen door 
de stoomboot the Irawaddy, die bij Culpee werd ver- 
vangen door Enterprise, welke boot een grooter stoom- 
vermogen heeft dan de eerstgenoemde. Dit moest echter 
geschieden met inachtneming van de meest mogeUjke 
voorzigtigheid, ten einde op die plaatsen, waar een 
sterke stroom en veel verval van water is, niet aan den 
grond te geraken. 

Uit het voorafgaande, hetgeen den lezer, zoo ik hoop, 
niet onwelvallig zal geweest ^ijn, heeft men kunnen 
zien, hoe moeijeHjk het is om de rivier van Calcutta 
aan te doen en hoe lang men in de buitengronden mo^ 
opwerken, alvorens men de eigenlijke rivier heeft bereikt. 
Den 28 liep het ya^xwater meest aan de oostzijde der 
rivier. Ter plaatse waar de Roopnarain, eene breede en 
veel water, afvoerende rivier, zich in de Hooghly stort, 
is eene bank gevonjid, Jane and Mary geheeten, waaraan 
de zeelieden den meer karakteristieken naam geven van 
Love and be d . . . . d. Deze bank eindigt met eene punt , 
die ;zeer scherp is, waarop eene roode ton ligt; om 
die punt moet het vaarwater, dat veel v^andert, en 
daarbij wordt de moeijeliikh^id om haar te boven te 



8 

komen nog vergroot, uithoofde de Boopnarain haren 
stroom in eene dwarse rigting tegen de bank stuwt. Met 
veel inspanning en kracht van zeil, waarbij wij zelfs om 
de znid moesten sturen, gelukte het ons eindelijk dezen 
hoek voorbij te komen. 

Tot hiertoe hadden wij van den wederzijdschen oever 
niets gezien dan laag land, met niets anders dan 
met jungles bedekt. Langzamerhand echter vertoon- 
den zich meerdere sporen van bebouwing. Men zag 
meer en meer, dat de door ons gevolgde waterweg 
naar eene hoofdstad voerde. Het verkeer werd allengs 
levendiger, het tal van vaartuigen, dat wij ontmoetten, 
groeide steeds meer en meer aan en eindelijk zagen wij 
vijf stoombooten te gelijk. Nadat wij de beminnens- 
waardige Jane and Mary hadden gepasseerd, verminderde 
van lieverlede het aantal tonnen en, het scheen, dat de 
aanwijzingen aan den wal thans voldoende waren om den 
koers naar behooren te rigten. Op een grooten afstand 
van de staid zijn de boorden des strooms reeds gesierd 
door prachtige gebouwen. Al opvarende hadden wij aan 
de eene zijde the Botanical Garden, terwijl aan de 
andere zijde van ons Garden reach zich verhief; weldra 
kregen wij de stad der paleizen in het gezigt, ankerden 
ten 3 ure regt tegenover het fort William (1), en 
vertuiden aldaar ingevolge de bestaande verordeningen 
in 8V2 vademen zachten grond met 36 vademen ketting 
voor den vloed en 45 vademen touw voor de eb. 

Op den 3 December daaraanvolgende liet de Snelheid 
bij ons het anker vallen. 

Naauwelijks hadden wij het anker uitgeworpen en waren 



(1) Aldus genaamd naar Willem den III. 



9 

de gewone salutschoten gewisseld, of eene commissie be- 
staande uit de heeren Prinsep, Secretaris-Generaal, Mac- 
leod, Brigadier-Generaal, en den Colonel Barton , kwam 
Z. K. H. complimenteren; Z. K. H. werd uitgenoodigd 
aan wal te komen, alwaar alles tot zijne ontvangst in 
gereedheid was gebragt, en werwaarts wij onmiddellijk 
vertrokken. Aan de Groote ghat geland zijnde, werden 
wij door eene eerewacht, met de mnziek van het 26 re- 
gement ontvangen en trokken onder het gebulder der 
saluutschoten van het fort het paleis van den Gouver- 
neur-Generaal binnen. Tan Riouw had ik den Gouver- 
neur-Generaal, Lord Auckland, geschreven en ontving 
bij onze aankomst te Calcutta antwoord van zijn Lord- 
schap, gedagteekend Patna, den 10 November. Lord 
Auckland betuigde zijn leedwezen over zijn afzijn en 
meldde tevens, dat de eerste Secretaris, de heer Prinsep, 
belast was om gedurende zijne afwezendheid de honneurs 
waar te nemen. Dit berigt deed ons eene onaangename 
teleurstelling ondervinden, want destijds konden wij niet 
voorzien, dat wij zijn Lordschap later zouden ontmoe- 
ten en ten gevolge daarvan eene reis zouden onderne- 
men, zoo belangrijk als merkwaardig, die voor ons 
bovenal hoogst gewigtig mogt geacht worden, uit- 
hoofde wij, voor korten tijd onze Lidische bezittin- 
gen onder de gunstigste omstandigheden doorreisd heb- 
bende, zoo ruimschoots gelegenheid zouden verkrijgen 
tot vermeerdering onzer kennis en tot vergelijking van 
hetgeen, door ons vroeger was waargenomen met hetgeen 
thans ons oog zou treffen. 

De eerste ontvangst was vorstelijk; van alle zijden 
ontvingen wij doorslaande blijken van de meeste wel- 
willendheid, die als de voorboden mogten worden be- 



10 



schouwd van hetgeen ons later te wachten stond. Ons 
onthaal, de hoogst voorkomende wgze waarop wij door 
ieder werden bejegend, dit alles was zoodanig, dat er voor 
ons niets te wenschen overbleef. AUen , waarmede wij in aan- 
raking kwamen, schenen als het ware te wedijveren om 
elkander in heuschheid te overtreffen, en indien ik niet 
telkens aan de behoefte van mijn hart gehoor gaf, om 
mijne dankbetuigingen daarvoor te herhalen, geschiedt 
zulks om den lezer niet te vermoeijen, niettegenstaande 
ik mij daardoor verstoken zie van het veirvullen van 
een hoogst aangenamen pligt. 

Aan het paleis, alwaar medeeene eerewacht geschaard 
stond, werd Z. K. H. ontvangen door den Deputy Go- 
vemor , President van den Baad van Indië, den heer Eoss, 
vergezeld van eenige andere personen van aanzien; een 
ander beambte, de heer Anber, behuwdbroeder van den 
eersten Secretaris, was belast om binnen het paleis de 
honneurs waar te nemen. Ten einde den lezer met een 
enkelen trek het vorstelijk onthaal te schilderen, het- 
welk wij hier genoten, behoef ik slechts te melden, 
dat twee maal daags tachtig couverts ter dispositie 
stonden. Het paleis, gebouwd door Lord WeUesley, 
staat aan het zuidelijk gedeelte der stad en is geheel 
en al omringd door eene fraai bewerkte balustrade. Zuid- 
waarts hiervan ligt de esplanade, waarop zich het mo- 
nument verheft, gesticht ter eere van den Generaal 
Oohterlony; men vindt hier tevens hgt fort en de race 
ground; de esplanade is doorsneden met rij- en wan- 
delpaden, die des avonds druk worden bezocht, en 
als het ware de Longchamp zijn der inwoners van 
Galcutta. Het paleis zd£ is een uitgestrekt en indruk^ 
wekkend gebouw; indien men de daarnevens staande 



Il 

gebouwen, zoo mede die, welke gevonden worden in 
de daarbij uitkomende straten, als een geheel be- 
schouwt, dan verdient zulks te regt met den trot- 
schen naam van de „stad der paleizen^ te worden 
bestempeld. Op het hoofdgebouw, het middengedeelte 
van het paleis, verheft zich een fraaije koepel, prij- 
kende met het zinnebeeld van Engeland, eene reus- 
achtige Britannia; voor en achter bevinden zich ga- 
lerijen, benevens twee vleugels aan elke zijde, die 
halvemaansgewijs uitspringen. Het frontespies steunt 
op tien kolommen, wier basement op de eerste ^tage 
rust, waarheen men opklimt met eene groote, breede 
trap, welke tevens de hoofdingang van het paleis uit- 
maakt. Hier bevinden zich ruime receptie-, audientie- 
en danszalen, waarvan de vloeren met marmer belegd 
en de wanden rijkelijk versierd zijn met pilasters, busten 
en andere ornamenten. Het grootste gedeelte der vleu- 
gels dient tot verblijfplaats van den Grouvemeur-Ge- 
neraal, van zijne betrekkingen, en van zijn staf. In 
een der vleugels is eene galerij, waarin de portretten 
worden gevonden van de verschillende Gouvaneurs-Gte- 
neraal. Gelijk wij reeds vroeger hebben gezegd, is het 
paleis omringd door eene balustrade, waarin zich vier 
hoofdpoorten bevinden. Dit alles vormt een uiterst sier- 
lijk, ja, prachtig en indrukwekkend geheel en schijnt 
beter te worden onderhouden, dan in het algemeen met 
met andere groote hotels het geval is. 

Wij eindigden dien eersten dag met eene avondwan- 
deling op de esplanade en langs den oever van den Gan- 
ges, die buitengewoon druk bezocht, maar tevens uiterst 
stoflSg waren. 

Den volgenden dag, den J19, bezochten wij de 



12 

munt, een groot en sierlijk liotel, dat naar hetzelfde 
plan is gebouwd als de munt te Londen en te Peters- 
burg. Het is in een schoonen griekschen stijl opgetrok- 
ken; de architect, de kapitein der genie Forbes, heeft 
heeft^ het binnen den tijd van vijf jaren daargesteld. Bij 
gelegenheid van ons bezoek aldaar werden wij rondge- 
leid door den directeur der munt, den heer James 
Prinsep, broeder van den Eersten Secretaris, wiens uit- 
gebreide kennis ons hier van groot nut was» Hij was 
het, die de verschillende bewerkingen verklaarde, welke 
het edel metaal ondergaat van den oogenblik dat het als 
ruwe grondstof wordt aangevoerd, totdat het in een 
blinkend gewaad als gemunte specie het gebouw verlaat. 
Er zijn 5 stoommachines en de kolossale arbeid, die 
hier mede wordt verrigt zal den lezer duidelijk worden, 
wanneer hij in aanmerking neemt, dat al de verschil- 
lende geldsoorten, gangbaar in de landen, die Engelsch 
Indië omvat, aldaar worden hermunt, ten einde eenheid 
in het muntstelsel te brengen. 

Wij bezigtigden later zijne rijke verzameling van ver- 
schillende ertssoorten en van physische instrumenten. 
Belangrijk mogten de proefnemingen worden geheeten, 
die hier in ons bijzijn werden gedaan, waaronder eene 
eerste plaats moet worden ingeruimd aan de proeven 
door hem genomen tot staving van de betrekking, welke 
aanwezig, is tusschen electriciteit en magneetkracht. Ik 
leerde in dezen heer James .Prinsep een man kennen, 
die aan de hoogste wetenschappelijke beschaving een 
voortreffelijken inborst paart; van hem en zijne broe- 
ders werd gezegd, dat zij grondig waren ervaren in alle 
vakken van wetenschappen en kunst. De heer Seven- 
hoven, te Batavia, had mij uitgenoodigd pogingen 



13 

in het werk te stellen, om de verkoeling, die sedert 
eenigen tijd bestond tnsschen de Royal Asiatic Society 
en hét Bataviaasch genootschap van kunsten en weten- 
schappen — waarvan ik kort te voren lid was gewor- 
den — uit den weg te ruimen ; hoe gemakkelijk het 
mij viel om mij van dezen last te kwijten, laat zich 
ligteÜjk beoördeelen, wanneer ik den lezer slechts ver- 
meld, dat de heer James Prinsep tevens Secretaris was 
der Royal Asiatic Society. Ik stond hem een fraai exem- 
plaar af van een kop eens banteng's van Java, waarop 
hij hoogen prijs stelde, dewijl hij daardoor de gelegen- 
heid verkreeg om een fossilen kop in zijn bezit, die 
in het Himalaya-gebergte was gevonden, er mede te 
vergelijken. Ik verkreeg daarentegen eene reeks van 
werken, zoo voor Holland, aJs voor Professor Nassen 
te Bonn, benevens een exemplaar van zijne Usefoll Tables 
en van zijne Schetsen van Benares. Het is dezeKde 
man, die de Minareh's der tempels in die stad, welke 
zoo beroemd zijn om haren sierlijken en stouten bouw- 
trant, heeft hersteld. Later zullen wij bij het verhaal 
van ons bezoek in deze stad, bij welke gelegenheid die 
Minareh's door ons zijn beklommen, gelegenheid vinden 
nader op dit onderwerp terug te komen. 

Donderdag , den 30 , ontving Z. K. H. vele be- 
zoeken, legde er wederkeerig een aantal af en be- 
steedde een geruimen tijd inet het bezigtigen van 
Fort William, dat ongetwijfeld mag worden beschouwd 
als het belangrijkste en sterkste fort in gansch Indië. 
Bij zijne aankomst aldaar, vond hij eene eerewacht onder 
de wapenen en werd er een saluut gedaan van 21 schoten- 
Men was destijds bezig eene artesische put te boren, 
waarmede men tot op eene diepte van 420 voet was 



14 

gevorderd , zonder dat men water had verkregen. 
Op dienzelfden dag werd door de Schotten een diner 
gegeven, ter eere van hunnen schutspatroon St. Andrew. 
Dat bij die gelegenheid de doedelzak en de wiskey niet 
waren vergeten, laat zich gereedelijk begrijpen. Wel 
waren wij geene Schotten, wel was dit feest voor ons 
geen nationaal feest, maar ook wij bevonden ons in een 
ver verwijderd oord en gevoelden ons doordrongen van 
denzelfden geest; ook wij gevoelden hoe aangenaam, hoe 
streelend het is, bij dergeLLjke oogenblikken eiken afstand 
te vergeten, zich te midden zijner vrienden en betrek- 
kingen in zijn vaderland te wanen en den band, die 
tusschen ons en onze landgenooten bestaat, vaster te 
snoeren. Dat er bij dit feest eene menigte toasten werd 
gedronken, behoeft naauwelijks gezegd. Door den Chair- 
man werd onder anderen de navolgende toast ingesteld : 
//Eene bijzondere bocaal, Mijne Heeren. Vergun mij de 
gezondheid in te stellen van onzen luisterrijken gast aan 
mijne regterzijde gezeten. (Luide toejuiching.) Zijn vader- 
land, dat in vrede in onze achting won, in oorlog onzen 
eerbied vorderde, strekt reeds alléén ten waarborg, dat ieder 
lid der Koninklijke familie van Holland met eer en toe- 
juiching zal worden ontvangen; maar de dankbaarheid, 
die iederen regtgeaarden Brit bezielt bij het herdenken 
dat zijne landgenooten alles aan het Huis van Oranje 
verschuldigd zijn, moet iedere vereeniging van Britten 
leiden om een telg van dat roemrijk Huis te ontvan- 
gen met de warmste gevoelens van eerbied, genegenheid 
en zelfvoldoening. Heeren! De gezondheid van Zijne 
Koninklijke Hoogheid Prins Hendrik van Oranje en 
van zijne familie. Oranje boven!// Deze toast werd met 
uitbundig gejuich gedronken en terstond door Z. K. H. 



15 

beantwoord. Onder de personen, die Z. K. H. op den 
1 December bezochten, bevond zich de Generaal Ventura, 
in dienst van Rnnjeet Singh, die de eet had door den 
Prins ter tafel te worden genoodigd, benevens Baboo 
Dwakamath Tagore, zoo bekend door zijn onmetelijk 
vermogen , die , zijne kaste verzakende , zich geheel 
en al aan de Engelschen had aangesloten. Den daaraan- 
volgenden dag pntving Z. K. H. een bezoek van den 
Radja Kali Krishna Bahadoor, een inlaüdsch geleerde, 
corresponderend lid der Asiatic Society, honorair lid der 
Sociëté Asiatiqüe te Parijs, die Z. K. H. een exemplaar 
aanbood der werken door hem nit het hindostansch in 
het cngelsch vertaald, waarbij hij tevens een ander 
exemplaar voegde bestemd voor Z. M. Daarna gingen 
wij, met een jagt, door eene stoomboot gesleept, naar 
den botanischen tuin, waarin destijds ongeveer 6000 
exemplaren van planten , nit vreemde landen herkomstig , 
werden aangekweekt. Deze uitmuntende inrigting is ove- 
rigens te zeer bekend dan dat wij er hier lang bij be- 
hoeven stil te staan. De directeur of het hoofd van dezen 
tuin weidde breed uit over de verdiensten van Rumphius, 
onzen beroemden botanicus. Het bezigtigen dier verschil- 
lende inrigtingen, en het genoegen, dat ons zulks ver- 
schafte, werd telkens afgewisseld door bezoeken, déjeu- 
ners en op andere wijzen, hetgeen niet weinig strekte 
om het genot er van te verhoogen. Diezelfden dag 
dineerdöi wg bij Sir Edward Ryan, het hoofd der reg- 
terlijke magt, in zijne villa in Gbrden reach. 

Des zondags, den 3 December, gingen wij naar boord, 
ten einde de godsdienstoefening bij te wonen, enz.; later 
begaven wij ons weder naar den wal en bezigtigden 
het museum van Aziatische oud- en zeldzaamheden, dat 



16 

een rijken schat van voorwerpen bezit. Onder de fossilen 
bevonden zich beenderen van een reusachtig dier, dat 
naar evenredigheid van het geraamte van den olifant, 
waarmede het overigens veel overeenkomst heeft, eene 
hoogte moet hebben gehad van ongeveer 70 voet. Voorts 
koppen van olifanten, kaken van een hippopotamus van 
buitengewone grootte , die in het Himalaya-gebergte 
waren gevonden; vele misgeboorten in.liquor, een stuk 
van de bark Eliza, die op de reis van Pulo Knang 
door een zeeëenhoom is doorboord; de afgebroken hoorn 
zit in het fragment van het schip en had niet slechts 
de buitenhuid, maar insgelijks spant en binnenhuid 
doorboord. Wijders vindt men er eene menigte rariteiten, 
wier aantal te groot is om alhier te worden opgeteld. 
Des morgens van den 4 December bezochten wij de 
Armenische kerk en school. Veel was er niet te zien, 
maar de eenvoudige plegtigheid, tot welker bijwoning 
Z. K. H. was uitgenöodigd, mogt vleijend en tevens 
treffend genoemd worden. Een der Armeniers bood, 
na de lezing er van, aan Z. K. H. een adres aan, dat 
in de liefderijkste bewoordingen de erkentelijkheid maalde , 
die zij aan het Huis van Oranje en aan ons vaderland 
verschuldigd waren, want toen hunne kerk overal werd 
vervolgd, vonden zij alleen in het toenmalige Nederland, 
onder de Stadhouders uit het Huis van Oranje, vrijheid 
en rust, ja, al de bijbels, die zij ons vertoonden, waren 
in 1666 te Amsterdam gedrukt. Des avonds was er bal 
in the Town Hall, dat door circa 700 personen werd 
bezocht; de vreugde, die er heerschte, hield vele gasten 
tot laat in den nacht bijeen. 

Dingsdag, den 5, vertrokken wij ruim ten 2 ure 
naar Balgauchee, Jiet buitenverblijf van den Nabob 



17 

Dwakamath. Tagore. Deze rijke en verlichte Baboo is 
later naar Europa vertrokken, heeft zich ook daar een 
grooten naam gemaakt en is, zoo ik mij wel herinner, 
in Engeland overleden. 

Was dit niet het eerste inlandsche feest, dat wij bij- 
woonden, het was althans het. eerste feest, dat ons door 
een inlander werd gegeven. Het huis is niet groot, doch 
met smaak gebouwd, heeft een uitgestrekten tuin met 
koepels en vijvers. De receptiezaal waö gedrapeerd met 
oranje zijde; men vond er fraaije tapijten en aan het 
einde der zaal een rood fluweelen divan, die op zilveren 
pilaartjes rustte en met goud borduursel was versierd. 
Wij doorwandelden het garische gebouw, bezagen de 
schilderijen, prenten, bibliotheek, enz., en dineerden ten 
4 ure aan eene tafel van 50 couverts. Na het diner liet 
onze gastheer olifanten in den tuin brengen om er op 
te rijden; maar hetgeen bijzonder onze aandacht trok, 
waren de bengaalsche goochelaars, die hun vak mees- 
terlijk verstonden en onbegrijpelijke toeren verrigtten. 
Allengs werd de tuin geïllumineerd; boven den ingang 
van het gebouw prijkten de woorden: //Oranje boven!// 
die mede verlicht waren. Bij de thee, die in eene der 
bovenzalen werd gebruikt, kwamen nautches of dans- 
meisjes, onder inlandsche muziek hare bekoorlijkheden 
ten toon spreiden. Zij dansen echter op eene geheel ver- 
schillende wijze dan bij ons gebruikelijk is. Eene kost- 
baar gekleede nautch treedt het vertrek binnen en 
begint al zingende haren dans; deze is eigenlijk niets 
anders dan eene eindeloos ronddraaijende beweging, 
gedurende welke de nautch somtijds en zoo snel van 
kleeding verandert, dat men er bijna niets van be- 
speurt; daarenboven heeft zij eene lange strook fijn 

2 



18 

katoen in de hand, waarvan zij al draaijende een ruiker, 
althans een bouquet vormt; zoodra deze gereed is, db- 
digt zij haren dans, biedt di^i den voornaamsten persoon 
van het gezelschap aan, en overhandigde hem derhalve 
hier aan Z. E. H. 

Later werd een kostbaar vuurwerk a%estokeB, eenige bal- 
lons opgelaten en het feest besloten met e^ keurig eollation. 

Het zou mij te ver leiden, indien ik in eene naauw- 
keurige beschrijving moest treden van deze wereldstad, 
die, aan de oostzijde van den Ganges gelegen, eene 
lengte heeft van ruim 6 Engelsche mijlen. Zij telt min- 
stens 300,000 inwoners, en mag derhalve door hare 
talrijke bevolking tot de grootste steden van den aardbol 
worden gerekend. Deze stad, die zoo schoon is gelegen, 
biedt menigvuldige eigenaardigheden aan het oog des 
beschouwers aan. Zoo wordt het noordelijke gedeelte, 
meerendeels door inlanders bewoond, de //zwarte stad// 
geheeten; dit is leelijk, morsig, onbestraat. De woningen, 
die men alhier vindt, mogen, in vergelijking van de 
paleizen in het zuidelijk gedeelte der stad, hutten wor- 
den genoemd; in ïnenig opzigt wordt het grootste kon- 
trast tusschen deze beide gedeelten der stad waargeno- 
men. Hier vindt men eene blanke, ginds eene zwarte 
bevolking; aan deze zijde treft men Christenen, aan de 
andere Hindoes aan; deze zijn rijk, genen arm, hier zijn 
heerschers , ginds overheerjschten. Als koopstad beschouwd 
bestaat dit onderscheid niet, want de inlandsche bevol- 
king drijft een aanzienlijken en uitgebreiden handel, en 
men vindt er voorname inlandsche handelhuizen en rijke 
baboo's. Uithoofde de handel hier zijn zetel heeft ge- 
vestigd, telt Calcutta onder hare inwoners menschen, 
die, wat betreft hunne godsdienst en het klimaat van 



19 

het land, van waar zij afkomstig zijn, lijnregt tegen 
elkander overstaan, tusschen wie het meest in het oog 
loopend onderscheid wordt waargenomen. Gansch Azië 
wordt op deze wijze als het ware schatpligtig aan deze 
eene stad; China, Thibet, Nepaul, de Punjaub Pegu, 
Perzië en Arabië, en een tal van andere landen zenden 
hunne voortbrengselen naar deze algemeene markt, waar 
niets ontbreekt, waar men bij eene temperatunr van 120° 
Fahrenheit zich een overvloed van ijs kan verschaffen. 

De Ganges,' waaraan de stad is gelegen, heeft bij hoog 
water eene aanmerkelijke breedte en levert een nienw 
sieraad door het tal van schepen, dat er voortdurend 
wordt gezien en waaronder de engelsche compagniesche- 
pen, die al het uiterlijk van linieschepen hebben, zich 
statig onderscheiden. Voorts trdl men er schepen aan 
van alle natiën en van allerlei soort; wat echter betreft 
de sierlijkheid van vorm en gedaante, in dit opzigt 
moeten allen wijken van de opiumclippers, die meeren- 
deels miniatuur&^tten mogen genoemd worden. Het 
levendige vertier, het onophoudelijk af- en aankomen 
van allerlei vaartuigen, maakt het uitzigt, dat de rivier- 
zijde van Calcutta met hoog wiater oplevert, inderdaad 
aller boeijendst, prachtig; ik zeg met hoog water, want 
gedurende de eb vertoont de rivier breede, slijkerige 
boorden, het gansche schouM'^spel is alsdan veranderd en 
niet dan met moeite kan men tegen de modderige kanten 
of glibberige trappen van de ghats opkomen. 

Wenscht een mijner lezers zich meer uitvoerige berigten 
omtrent Calcutta teverschafien,dien neem ik de vrijheid 
naar M' Culloch te verwijzen, wiens werk niet zonder 
vrucht zal worden geraadpleegd. Men vergeve mij, dat 
ik er niets van beschrijf dan hetgeen ik zelf er van heb 



20 

gezien, en men bedenke dat ik er mij slechts 10 dagen 
heb opgehouden; daarenboven moest een groot gedeelte 
van dien tijd worden besteed tot het voeren mijner 
uitgebreide correspondentie, en wanneer men hier bij 
voegt de receptiën, feesten van allerlei aard, die ik moest 
bijwon^DL, dan zal het duidelijk worden hoe weinig vrije 
tijd mij overbleef tot hét houden van. aanteekeningen. 
Zij, die hunne volle rust noodig hadden, werden des 
nachts dikwerf in hunnen slaap gestoord en gekweld 
door de muskieten; wel hadden wij, die in het paleis 
waren gelogeerd, muskieten-netten om het bed, maar 
deze onaangename gasten weten er toch door te komen 
en een paar muskieten is voldoende om eene geheele 
nachtrust te bederven. 

Terwijl wij in het volle genot dier feesten waren, viel 
het gesprek met den waamemenden Gouvemeur-Grene- 
raal, den Heer Boss, over de teleurstelling, die de af- 
wezigheid van Lord AucUand ons deed ondervinden , 
waarop deze heer ons voorsloeg eene palankein-reis te 
ondernemen, ten einde gemelden Lord, die de Opper- 
provinciën doorreisde, te gaan bezoeken. Niets is ge- 
makkelijker, zeide hij, indien gij mij . slechts uw besluit 
daaromtrent wilt mededeelen, zal ik last geven om alles in 
•gereedheid te doen brengen, doch er worden eenige dagen 
vereischt, om eene dergelijke palankein- óf dawk-reis 
uitvoerbaar te maken. Dit had plaats, naar ik meen, 
op den 3 December. Het laat zich gemakkelijk begrij- 
pen, dat Z. K. H. er ten stelligste voor moest zijn, 
maar hij zou zich daarbij moeten vergenoegen om zon- 
der kamerdienaar of knecht te reizen. Van mijne zijde 
rezen echter deze bedenkingen; vooreerst ten aan- 
zien van den duur der reis, dewijl ik op mijn retoer 



21 

Madras moest aandoen en er dns noodwendig moest zijn 
vóór het kenteren der saizoenen, en in de tweede plaats 
betrekkelijk mijne verantwoordelijkheid; mijne instructie 
zweeg omtrent dit- punt en de mondelinge instructie 
van den Prins van Oranje behelsde slechts: //dat zijn 
//zoon een brief had voor Lord Auckland, dien hij in 
//persoon moest overgeven.// Hieronder moest natuurlijk 
worden verstaan , indien wij hem bij onze komst in Indië 
ontmoetten, maar niet om hem, zoo hij afwezig mogt zijn, 
na te reizen. Na rijpe overweging echter was ik van 
oordeel, dat de landreis naar de Opper-provinciën voor 
Z. K. H., die den leeftijd had bereikt, dat een derge- 
lijke togt voor hem, vooral dewijl hij nog zoo kort te voren 
Java had bezocht, van onschatbaar nut kon zijn, en 
dat eene dergelijke gelegenheid, indien zij nu werd 
verzuimd, zich later weUigt nimmer zou voordoen. 
Hierbij kwam nog iets; mijn volk op de Bellona 
herstelde in dit schoone klimaat, wel is waar, zeer snel, 
maar behoefde nog veel rust, en had zijne vorige kracht 
nog niet herkregen. De kosten van voeding en van 
versch vleesch beliepen hier slechts ruim de helft van 
hetgeen zulks elders of in het vaderland zou hebben 
beloopen. Na dit alles met Z. K. H. te hebben over- 
wogen, nam ik het vriendelijk aanbod aan. Van dien 
oogenblik werden de noodige voorbereidselen getroflTen en 
aan Z. K. H. als aide de camp toegevoegd de kapitein 
van het 26*^® the Cameronians, W. Gaine; zonder tolk 
toch was het volstrekt onmogelijk eene dergelijke reis 
te ondernemen. Er werd tevens besloten, dat wij den 
6 te Barackpore zouden doorbrengen, ten einde op den 
avond van dien dag de palankein-reis van daar aan 
te vangen. 



22 

Des woensdags, den 6 December, ten 9 ure, begaven 
wij ons aan boord van een gonvemements jagt, onder 
het salnut van Fort WiUiam. Aan boord werden wij 
verwelkomd door ongeveer een dertigtal dames en heeren, 
die Z. K. H. uitgeleide wenschten te doen tot aan Ba- 
rackpore. De Bellona en de Snelheid, die opgetooid waren 
voor het feest van den dag, deden ten 12 ure de ko- 
ninklijke saluten. Op dien oogenblik kwam de stoom- 
boot vóór het jagt, ten einde het op sleeptouw te nemen. 
Er was een goed déjeuner aan boord en zoo voeren wij 
d«n Ganges of Hooghly op, in aangenaam en vrolijk ge- 
zelschap; ieder beijverde zich ten zeerste om ons de 
merkwaardigheden, die aan den oever der rivier worden 
aangetroifen, te doen opmerken, zoo als tempels, pago- 
den, enz., ze ons kort te beschrijven, al hetwelk niet den 
geringsten hinder toebragt aan den dans , — wij hadden 
de muziek van het 26ste regement aan boord , — die de 
feestvreugde van deze opvaart verhoogde. Ten 3 ure 
kwamen wij te Barackpore aan, dat op den linkeroever 
der rivier op een afstand van 16 engelsche mijlen van 
Calcutta is gelegen. Hier tegenover ligt de deensche 
bezitting Setampore; onze voormalige bezitting Chinsura 
wordt iets hooger op gevonden, en is bij het trak- 
taat van 1824 aan de Engelschen Afgestaan. Ik meen, 
dat Serampore thans nog aan Denemarken behoort; de 
reden echter waarom Engeland aldaar vreemd grondgebied 
duldt, al moge het slechts een stip zijn te noemen in 
vergelijking van zijne onmetelijke bezittingen, moet 
in het belang van den handelstand worden gezocht. 
Serampore, vreemd grondgebied zijnde, is als het 
ware,eene vrij sted voor handelaren, die, ten gevolge 
van ongelukkige speculatien, zich onmiddellijk moe- 



23 

ten yer>*ijdereii, aldaar den eersten storm laten over- 
gaan en later, hetzij door schikking, hetzij door }\ulp 
en ondersteuning hunner vrienden, hunne zaken vereffen 
of herstellen. 

Baraekpore, het buitenverblijf van den Gouvemeur-Ge- 
nefaaljiseenruimen luchtig gebouw; het werd gesticht 
door den Markies Wdlesley , wiena grootsche plannen zui- 
nigheidshalve niet in hun geheel ten uitvoer zijn gelegd. 
Ten 4 ure was er een diner van 60 couverts , dat zeer aan- 
genaam was. Ik nam de vrijheid den toast van den dag in 
te stellen, die met geestdrift en luid gejuich werd ont- 
vangen^ waarna de Generaal Cook een dronk instelde ter 
eere van Z. K. H. Nadat het diner was a%eloopen, be- 
zigtigden wij het park, dat op de europesche wijze is 
aangelegd; Z, K. H: deed zulks op een olifent. Pit 
park vereenigt zeer veel schoons in* zich; het plantsoen, 
dat een« aangename en rijke verscheidenheid aanbiedt, 
is goed gekozen, en men vindt er eene menagerie 
van wilde dieren. Terwijl wij ons hier in de nabij- 
heid er van ophielden, hadden wij bijna een ongeluk 
te betreuren. Wij stonden bij een der hokken, waarin 
een forsche bengaalsche tijger was opgesloten. Deze 
neemt zijne kans waar, springt met al zijne kracht 
op een heer aan, die met den rug naar het hok gekeerd 
staat, en mikt zijn sprong zoo juist, dat, ware de af- 
stand tusschen het hok en het door den tijger gekozen 
slachtoffer een duim korter geweest, deze er de vrees- 
selijkste gevolgen van zou hebben ondervonden. Nu 
kwam hij er met een ontblooten rug af, want de geduchte 
nagds van het ondier scheurden alles zoo gaaf weg als 
oS er nooit iets op was geweest. 

In het hotel teruggekeerd, begonnen wij alles tot 



24 



onze afreis in gereedheid te brengen; Z. K. H., kapitein 
Caine en ik met de palankeins, het overige gezelschap 
voor de terugreis met het jagt.Na wederzijdschen af- 
scheidsgroet stapten wij in onze palankeins. 

De reis met palankein bij dawk of dS.k geschiedt 
op de volgende wijze. Men meldt zich aan bij de post- 
directie, bepaalt de rigting en den afstand, betaalt en 
al het overige wordt door de directie geregeld. Uit dien 
hoofde moet het aanzoek tot het afleggen eener dergelijke 
reis, althans in geval zij over een uitgestrekt terrein 
loopt, eenige dagen van te voren geschieden. De directie 
bepaalt het aantal dragers, geeffc den tijd op wanneer, 
en de plaats waar zij zich moeten bevinden en de reizi- 
ger ondervindt op zijnen togt nimmer eenig opont- 
houd.. Daar het in dit onmetelijke land schier de eenige 
wijze van reizen is, -zijn de daartoe betrekkelijke maat- 
regelen zoo juist beraamd, dat zij als het ware volmaakt 
mogen genoemd worden. Er wordt in sommige gevallen te 
water, te voet, te paard, op kameelen als anderzins gereisd , 
doch dit geschiedt uitsluitend tot het afleggen van kleine 
togten en mag als eene zeldzaamheid worden beschouwd. 

De palankein wórdt gedragen door 4 man, die door 
4 anderen worden vergezeld, en op die wijze elkander 
van tijd tot tijd vervangen; bij elke palankein hehooren 
verder 2 toortsdragers — maucholsees — en eenige perso- 
nen bestemd om de goederen te dragen, wier getal grooter 
of kleiner is, naar gelang men meer of minder pak- 
kaadje met zich voert. De goederen worden in vierkante 
kistjes gepakt, die den inhoud hebben van ongeveer IJ 
kub. voet, en waarvan het deksel piramidaal oploopt; 
deze kistjes, die met rotting gestropt worden, heet men 
petarra's. De drager plaatst een bamboes op den schouder 



25 



en hangt aan elk der beide uiteiüden een dergelijk 
kistje. Wij hadden ieder 4 petarra's voor onze goederen, 
daarenboven 4 met levensmiddelen, zoodat. onze gansche 
karavaan, ons zëlven niet medegerekend, nit 38 perso- 
nen bestond. Op die wijze hebben wij bijna 2000 eng. 
mijlen afgelegd en gedurende al dien tijd geen noemens- 
waardig oponthoud of tegenspoed ondervonden, steeds 
troffen wij de dragers op de bestemde plaats en de 
vertraging, die somtijds plaats vond, was onbeduidend, 
liet zich' als het ware voorzien en gaf meer stof tot 
scherts en vrolijkheid dan tot bezwaar. Men begrijpt 
ligtélijk, dat het medenemen van een knecht bij het 
doen van eene dergelijke reis een veel grooter aantal 
dragers noodzakelijk maakt, veel last veroorzaakt, en 
de kosten aanmerkelijk verhoogt; daarenboven heeft 
men er weinig dienst van, vooreerst uithoofde zij met 
de taal des lands onbekend zijn, ten anderen vindt men 
overal, waar halt gehouden wordt, bedienden in over- 
vloed, zoódat zij geheel overtollig zijn. Daar de reis 
door het britsch bestuur werd bekostigd, vordert de 
dankbaarheid dat wij den lezer onze uitrusting meer 
uitvoerig beschrijven. 

Wij hadden voortreffelijke palankeins, voorzien van 
matras, met zijde overtrokken dekens, zijden jassen, 
zoogenaamde chamberloucs, aan het voeteneinde een karaf 
met een glas om onderweg te kunnen drinken, benevens 
eenige andere kleine geriefelijkheden; voorts hadden wij 
bij ons eenige boeken (1), papier tot het houden van 



(1) Mfjne getroawe gezellen op de reis waren: Correspondance de 
Victor Jacquemont pendant son voyage dans Pinde en The Hütory 
of the British Empire in India , by the Rev, G. R. Gleig. M. A. , 
M. 72. S, L. etc. 



26 



aanteekeniügeii, onze wapenen, enz. Gewoonlijk lagen 
wij in de palankein, gehuld in onze jassen. Van de é 
petarra's waren er 2 gevuld met brood, boter, koud 
vleesch, vooral humps, dat is, de bult van den ben- 
gaalschen os, een heerlijk eten, een voorraad van thee, 
koffij en het benoodigde gereedschap om die te zetten; 
de twee anderen bevattede bordeaux van de beste 
kwaliteit en zoete melk; ik noem de beide laatste arti- 
kelen op, dewijl de flesschen, waarin de wijn en de melk 
werden medegevoerd, geheel eigenaardig in hare soort 
waren, namelijk, flesschen van wit glas of kristal niet 
met eene kurk, maar door middel van glas gesloten, die 
derhalve volkomen luchtdigt waren. Om den hals der flesch 
bevinden zich 8 kringen, gelijk men veel aan karaffen 
ziet; wil men nu eene dergelijke flesch openen, dan 
slaat men met den rug van een mes den bovensten kring 
er af en ten einde te verhoeden, dat kleine stukjes 
glas in de flesch vallen, bevindt zich onmiddellijk onder 
den bovensten kring een glazen balletje, waarop het 
blijfi^ liggen, zoodat men de fijne glasscher^es er kan 
afiiemen of afblazen; vervolgens neemt men het glazen 
balletje uit den hals en de flesch is geopend. Naar ik 
meen waren zoo wel de wijn als de melk uit Bordeaux 
aangevoerd, maar dit is zeker, dat de wijn overheerlijk 
was; op de melk of room viel niet minder te roemen. 
In eenige flesschen had zij bij het einde der reis eene 
hoog gele kleur verkregen en had er, ten gevolge der 
schudding bij het dragen, in de eene meer in de andere 
minder afscheiding van boter plaats gehad, zoodat men 
er somtijds groote kluiten in vond. Wanneer onze le- 
vensmiddelen begonnen te verminderen, werd een der 
dragers, zoodra wij halt hielden of een europeschen re- 



27 

sident passeerden afgezonden om nieuwen voorraad te 
halen en steeds kwam hij onmiddellijk terug met pe- 
tarras gevuld met heerlijke levensbehoeften. 

Het palkee reizen gaat gewoonlijk dag en nacht door ; 
volgt men den grooten militairen weg, zoo vindt men 
van tijd tot tijd een huis voorzien van de noodige ge- 
makken, dat een vier- h zestal vertrekken heeft, en 
gebouwd is ten dienste der reizigers, die den nacht er 
in Wenschen door te brengen of er slechts in willen 
vertoeven , ten einde zich te verfrisschen en te ververschen. 
Men kan er warm water, melk, eijeren, een vrij goede 
kerry en rijst bekomen en dit, gevoegd bij hetgeen men 
zelf medebrengt , levert een goed ontbijt of een smakelijk 
diner. Men betaalt er zeer weinig, maar het is niet 
geoorloofd om er langer dan 9A uren te vertoeven ; 
daarenboven is de reiziger verpligt aan te teekenen of 
hij al dan niet te vreden is over de bediening. 

Elke bungalow heeft een kitmundhar — hofineester? — 
,en a bedienden; het gebouw is in tweeën verdeeld, 
beide op gelijke wijze ingerigt en elk bestemd om door 
eene familie te worden betrokken; in de kamers vindt 
men eene tafel, stoelen en een ledikant. Uithoofde men 
hier te land aan hard liggen gewoon is, rolt men zich 
bij het gaan slapen in zijne dekens, en dat is al het- 
gem noodig is om zich een uitmuntend bed te ver- 
schaffen. Bij voorkeur reist men alhier des nachts, zoo 
om de meerdere Mschhdd, die men alsdan geniet, als 
om den grooteren spoed , waarmede de togt kan worden 
•voortgezet. 

Het reizen in paknkeins kan niet door ieder even goed 
word^i verdragen, ja, er zijn er, die het slechts kort 
kunnen uithouden. Sommige reizigers kunnen er gemak- 



28 

keiijk in slapen, niettegenstaande de palankein voor 
een inan van gewone grootte ter naauwemood lang 
genoeg is, om er tegtnit in te kunnen liggen. Men 
wordt bestendig geschud; de dragers verwisselen ieder 
Qogenblik van schouder — sommigen hadden er dikke 
kussens van eelt op — verpoozen telkens elkander, 
hetgeen niemand . zal verwonderen, wanneer hij den 
zwaren last in aanmerking neemt, dien zij torschen. 
Behalve deze blijvende kwaal, heeft men over dag de 
hitte te verduren en des nachts de koude van het kli- 
maat , waarbij dan nog komt de stank der toortsen , die , 
van oud katoen en linnen gemaakt, voortdurend met 
olie worden bevochtigd en door de dragers èn uit 
gewoonte, èn om meer togt te hebben, steeds aan de 
windzijde worden gedragen. 

Maar de grootste plaag , die men bij het reizen op 
deze manier heeft te verduren, is het stof, dat van den 
weg oprijst, waarbij vooral niet mag worden vergeten 
het akelig steunend, klagend geluid, dat de dragers 
liiaken om in de maat te loopen. Behoeft men slechts 
ee» korten weg. af te leggen, duurt de togt maar eenige 
weinige dagen, dan mag deze manier van reizen uitmun- 
tend worden geheeten ; de dragers leggen gewoonlijk 4 , 
ja, 5 mijlen in het uur af, zoodat men goed voortspoedt, 
indien men zich niet te lang in de bungalow'» ophoudt; 
is het traject daarentegen lang, dan wordt het eene 
wezenlijke plaag, ja, het wordt eindelijk onuitstaanbaar. 
Ik althans, ik bevond mij op het eind der reis in zulk 
een toestand , dat ik mij geen uur levens zou hebben toe- 
geschreven, indien ik het in de palankein had moeten 
doorbrengen. Dikwerf stapte ik onderweg er uit om eene 
wandeling te doen , maai* dan moet men goed voort- 



29 

spoeden , want voor het minst , dat de weg tamelijk goed 
is, loopen de dragers steeds in een draf. Tot regt var- 
stand der zaak heb ik het noodig geacht deze manier 
van reizen, waarvan zoo dikwerf in deze aanteekeningen 
wordt gesproken, met algemeene trekken aan den lezer 
te omschrijven. 

Wij verlieten Barackpore den 6 des avonds ten 7 ure , 
en voeren een uur later over de Hooghly. Den volgen- 
den morgen déjeuneerden wij in de schaduw van hooge 
peppels entamarindeboomen; de nieuwheid van dergelijk 
tooneel dro^ veel tot de aangenaamheid er van bij. Het 
eerste land, dat wij in Hindostan zagen, was goed be- 
bouwd, maar scheen mij toe zeer droog te zijn, want 
het te veld staande graan, het weinige dat er gegroeid 
was, zag er niet zeer voordeelig uit. Dit was een alge- 
meen gebrek. Gedurende het vorige regensaizoen was er 
weinig water gevallen en nu hoopte men, dat de re- 
gens , die gewoonlijk omstreeks Kersmis invallen , over- 
vloediger zouden zijn; mogt ook dit falen, dan vreesde 
men voor het ontstaan van hongersnood in de Opper- 
provinciën. Er wordt hier rijst , suikerriet , gierst , verschei- 
dene soorten van erwten en boontjes, gram genoemd, en 
andere vruchten geteeld. Algemeen, genomen vindt men 
overal dezelfde cultuur, met dit onderscheid, dat hoo- 
ger . op de rijst allengs verdwijnt en eindelijk geheel 
plaats maakt voor europeesch koom en aardappelen. 

Wat het landschap betreft, in dit opzigt wordt ge- 
ringe verscheidenheid in den algemeenen tint er van 
waargenomen; het levert bijna aUerwege hetzelfde uit- 
zigt aan den beschouwer , het is thans overal dor. 
Slechts hier en daar ontmoet het oog eenig geboomte; 
het zijn manga-perken ^ een boom , . die , naar mijn 



30 

smaak, de heerlijkste aller vruchten oplevert, ook naar 
ieders oordeel hoog wordt geschat, hetzij die versch of 
gedroogd worden gegeten. Dergelijke vrucht groeit insge- 
lijks op Java, maar heeft aldaar somtijds een terpentijn- 
achtigen smaak. Wijders vindt men hier eenige soorten van 
oranje-appelen, pompelmoessen, pisang, dadels, tamarinden , 
peppels — een heilige boom voor den Hindoe, — eene 
palmsoort, waarvan men toddy trekt, die i nadat hij g^st 
heeft, een bedwelmende drank wordt; de palm, waaruit lüj 
wordt verkregen, heeft veel overeenkomst met die palm- 
soort, waaruit men in de Molukken de sagueer trekt. Gering 
echter is getal boomen, dat hier wordt aangetroffen. En 
waaraan moet zulks worden toegeschreven ? Vroegere sou- 
vereinen van Hindostan hebben groote wegen doen aanleg- 
gen, die met vruchtboomen waren beplant; hieruit blijkt, 
dat het gemis aan geboomte toen reeds werd gevoeld. De 
eenige reden, die ik daarvoor heb hooren opgeven, is 
deze: dat, indien er te veel geboomte werd aangeplant,, 
de mujskieten zoodanig zouden vermenigvuldigen, dat 
men het aldaar niet lang zou kunnen uithouden. 

Goede souvereinen moeten er wel schaars zijn geweest , 
want in geen land ter wereld vindt men betrekkelijker- 
wijs gesproken minder wegen dan hier ; de militaire wegen 
en die voor de palankeins zijn de eenigen , welke alhier be- 
staan. Boomen heb ik langs die wegen niet gezien, of 
worden die verder zuidwaarts gevonden? Het is intus- 
schen zeer te bejammeren, want overal bestaat gebrek 
aan brandstoffen. De bodem is zeer vruchtbaar en het 
bemesten er van is niet in gebruik. De opmerking, die 
wij hebben gemaakt met betrekking tot het uiterlijk 
aanzigt des lands , mag insgelijks van toepassing worden 
geacht op de bevolking; overal wordt dezelfde taal ge- 



31 

sprokcB, overal heerschen dezelfde gewoonten, enz. 
Het is waar in een land zijnde, dat mij geheel vreemd 
is, zou ik mij ligtelijk kunnen vergissen, maar bij 
het doen eener reis van Calcntta tot aan Delhi, een 
afstand bijna grooter dan men in Enropa kan afleggen, 
zou het ondersdieid ten dezen opzigte, indien er eenig 
onderscheid bestaat, mij ongetwijfeld in het oog zijn 
gevallen. De juistheid hiervan zullen wij later nog her- 
haaldelijk bevestigd zien. 

Na deze vlngtige schets van het land te hebben gegeven , 
ztdlen wij den lezer eenige opmerkingen mededeelen no- 
pens het klimaat, en later de rivieren van naderbij in 
oogenschouw nemen, haar met de onze en andere mij be- 
kende rivieren vergelijken , ten einde des te beter te leeren 
zien in welk opzigt zij onderling van elkander verschillen. 

Hindostan bevat het grootste gedeelte der bezittin- 
gen van Indië, die aan Engeland cijnsbaar zijn. De 
uiterste grenzen nemende, vindt men ten noorden de 
hoogste bergen der aarde, waarvan de basis zelf zeer 
hoog is en die plotseling oprijzen. Hierdoor wordt het 
weder in Hindostan veelal bepaald; gelegen onder den 
noorder keerkring, heerschen hier onverdeeld de moessons, 
die het hoofdzakelijk doet ontstaan. Benoorden de linie 
in dit werelddeel, of in de zeeën aldaar heerscht geen 
passaat, maar de wind is, naar gelang van het saizoeii, 
noordoost of zuidwest, de drooge of natte moesson ge- 
naamd; het zijn derhalve periodieke winden. (1) Wan- 
neer de zon boven het zuidelijk gedeelte van Azië staat 
en hare stralen bijna loodregt er op nederschiet en der- 



(1) Het 18 mijn doel niet hier eene verhandeling OTer moessons 
of passaten te schrijven; in vlugtige trekken slechts heb ik daarom- 
trent een en ander willen mededeelen. 



32 

lialve de luchtlagen , daar boven gelegen., zeer verdunt — 
dat is des zomers — - dan vallen de minder uitgezette 
luchtkolommen uit het zuiden in ; deze luchtkolommen , 
over de oppervlakte der zee heengaande, brengen vocht 
^n water aan en dan valt hier het regensaizoen in. De 
hitte stijgt alsdan zeer hoog, uithoofde de bergen van de 
Himalaya-keten al de warmte der loodregt nederdalende 
zonnestralen nog meer beperken binnen het land, dat 
zij begrenzen. Er is mij verzekerd, dat de thermometer 
somtijds tot op 120° Fahr. stijgt en geen Europeaan alsdan 
in staat is eenigen arbeid te verrigten. De regen valt dan 
in stroomen neder, de sneeuw op het Himalaya-gebergte 
smelt, de rivieren wassen, treden buiten hare oevers, 
gansche landen geraken onder water en al de tooneelen, 
die de overstrooming van den Nijl doet ontstaan, aan- 
schouwt men hier, doch op eene schaal oneindig grooter ; 
de trotsche Ganges, die een tal van rivieren in zijn 
schoot opneemt, die den Nijl verre overtreffen, stuwt 
zijne reusachtige waterkolommen duizende mijlen voort 
tot waar zij in de zee worden opgenomen; hij doet ver- 
schijnselen ontstaan, waarbij die, door de Amazone of 
Oronoko te weeg gebragt , in het niet verdwijnen. Het 
land wordt dan gedrenkt en ten hoogste vruchtbaar 
gemaakt. Is de zon boven het zuidelijk halfrond , dan 
veroorzaakt zij, door de werking der eeuwige natuur- 
wetten, den droogen of noordoost-moesson ; de koelere 
luchtkolommen komen alsdan invallen van de zijde van 
het Himalaya-gebergte; het is alsdan winter en wel in 
die mate, dat het des nachts hier op eene breedte van 
25 tot 28° somtijds vriest. Het klimaat is alsdan 
overheerlijk, — het is het klimaat, dat wij op onze 
reis genoten, — de hemel is voortdurend onbewolkt, 



33 



blaauw , op het midden van den dag heerscht er warmte » 
deze neemt allengs af en des nachts is het koud, ja*, 
's morgens somtijds zeer koud. De drie maanden, die ik 
hier heb doorgebragt , hadden mij geheel ontwend aan 
het zien van wolken, maar mij tevens het schoonste 
klimaat leeren kennen, dat de verbeelding ons kan voor- 
stellen. Maar op die wijze beziet men de zaak enkel van 
hare schoonste zijde. 

Den 7 des namiddags passeerden wij de eerste rivier 
na de Hooghly, namelijk, de Damoudah, een tak van 
de Roopnarain. Aan de overzijde aangekomen, namen 
wij het middagmaal op onze palankeias in de schaduw 
van een grooten boom. NaauweUjks waren wij hiermede 
bezig of ons gezelschap werd vermeerderd door twee 
buitengewoon groote apen. Daar zij regtstreeks op ons 
toesprongen , legden zij eene mate van gemeenzaamheid 
aan den dag, die mij geheel en al vreemd en onbekend was. 
Beeds had ik het geweer aangelegd, om mijn jagtregister 
met dat zonderlinge wild te vergrooten, toen kapitein 
Caine mij in tij ds tegenhield, en mij te kennen gaf, 
dat die liefhebbers hier in sterken reuk van heiligheid staan. 

Op den 8 ontbeten wij bij den heer Halkett te Ben- 
koerah; wij hadden nu in 36 uren tijds 10^ mijlen 
a%elegd. Onzen weg voortzettende, kwamen wij ten 2 ure 
in de eerste bungalow, die aan den grooten of müitairen 
weg wordt gevonden. Bij deze bungalow stond een hooge 
toren, die ra vroegeren tijd voor de telegraphiéche Ujn 
had gediend, welke naar de Opper-provinciën Kep; van 
dezen kon men den eerstvolgenden toren zien. Onder 
de maatregelen ter bezuiniging , genomen door Lord 
Bentinck, behoorde mede het intrekken der telegraphische 
lijn en hoe kort zulks was geleden , had de hand des tijds 

3 



34 

reeds merkbaar getoond hoé zij er verder mede zal omgaan. 

De koeijen en buffels worden hier eiken nacht opge- 
sloten binnen eene omheinde plek gronds, die insgelijks 
van boven geheel met sparren gesloten is , ten einde deze 
dieren te beveiligen tegen de aanvallen van tijgers. Naar 
gelang wij op onzen togt vorderden , werden de buffels 
of karbouwen allengs kleiner van stuk en hariger dan 
die wij op Java gewoon waren te zien ; daarbij waren zij 
vrij wat minder fier. Nu begonnen wij eenige heuvelen 
te naderen, welke dit gedeelte van Hindostan sieren; die , 
welke in de nabijheid van Soesoenia , op een afstand van 
6 hl mijlen van hier, zijn gelegen, leveren steenkolen 
op. Ten half 10 ure passeerden wij drie kleine bergen, 
die er hoogst zonderling uitzagen en als met menschen- 
handen gemaakt schenen ; zij bestonden geheel en al uit 
opeengestapelde steenbrokkên. De zware regens , die hier 
jaarlijks vallen, hadden ongetwijfeld de losse aarde tus- 
schen de steenbrokkên weggespoeld. Eegts en links van 
ons hadden wij kreupelhout, ten gevolge waarvan wij 
meer of min au qui vive begonnen te zijn tegen de tijgers 
en beeren, die zich hier welligt ophielden; wij laadden 
derhalve onze wapenen en gaven de dragers last ons bij 
het minste gevaar te waarschuwen. De dragers voeden 
geene vrees; zij steunen op hun aantal en hetfatalismus, 
dat hen bezielt. Welligt ook valt een tijger zelden een 
troep menschen aan, die, voorzien van verscheidene fak- 
kels, onder een bestendig geschreeuw voorttrekken. 

Den 9 kwamen wij te Chass aan, welke plaats 171 
mijlen van Calcutta ligt; hier zag het land er meer 
heuvelachtig uit dan vroeger. Wij passeerden eene menigte 
beddingen van rivieren, doch vonden er zelden eenig 
wat^r in ; was zulks het geval, dan waren wij zeker er 



35 

Teizigers aan gelegerd te vinden , die er geheel op de aarts- 
vaderlijke wijze uitzagen en wanneer ik mij daarbij de 
tafereelen te binnen bragt , ontleend aan bijbelsche prenten- 
boeken, die ik in mijne jeugd had doorbladerd, dan kon 
ik mij in den aartsvaderlijken tijd in het heilige land 
verplaatst wanen. Trouwens overleveringen, behoeften uit 
het klimaat geboren, moeten natuurlijkerwijze gelijkvor- 
migheid doen ontstaan, gelijk zulks in de kleeding wordt 
waargenomen in Hindostan, Turkije en in die landen, 
welke door de aldaar heerschende godsdienst als het 
ware één geheel met elkander uitmaken. 

Het terrein, dat wij hier bereisden, scheen van vul- 
kanischen oorsprong te zijn. De steenen zijn nu eens 
in regelmatige rijen gerigt , elders tot hoopen onregelmatig, 
woest op elkander gestapeld. Waarschijnlijk hebben hier 
aardbevingen plaats gehad. Aan den 190'*®° mijlpaal, 
ter plaatse waar twee rivieren zamenvloeijen, waaraan 
meest altijd zekere heiligheid wordt toegeschreven, lag 
een dorp. Bij paal 195 passeerden wij andermaal de 
Damoudah. Een gedeelte van hare bedding, dieeene breedte 
heeft van ruim eene mijl, vonden wij met water bedekt, 
waarin nog stroom was ; deze liep noordwaarts langs een 
lagen bergrug, die den loop der rivier aan die zijde 
beperkte. Toen wij de rivier waren overgestoken , deed 
ik eene wandeling van 6 mijlen , waarna wij halt hielden 
in de bungalow te Gomeah , nadat wij kort te voren de 
Bocaru hadden gepasseerd. 

Des avonds verlieten wij de bungalow ; bij het voort- 
zetten van onzen togt kwamen wij des nachts langs een 
gedeelte van den weg, dat door boschachtig land liep 
en met kreupelhout was omzoomd; eensklaps hielden de 
dragers stil en waarschuwden ons voor eenen tijger , dien 



36 

zij vóór zich uit op den weg hadden gezien. Zijne Ko« 
ninklijke Hoogheid sliep zoo gerust, dat wij Hem niet 
stoorden, in de overtuiging dat wij slechts een loos alarm 
zouden maken. Kapitein Gaine en ik trokken echter 
onmiddellijk voorop, de trein volgde ons op den 
voet, en ofschoon kapitein Gaine den tijger met een 
jong er bij had gezien, gaven wij, na een paar uren aan 
het hoofd van den togt te hebben gestaan, de jagt op, 
ontspanden onze hanen en . kropen zeer te leur gesteld 
weder in onze palankeins. 

Des zondags, den 10, kwamen vrij vroegtijdig te 
Hazareabaug; hier vonden vrij het eerste militaire station 
of kantonnement , trokken in de bungalow en déjeu- 
neerden bij den kolonel Bartelei van het 49'^® regiment. 
Het was op deze plaats, dat wij het eerste europesche 
koom te veld zagen; dienzelfden dag nuttigden wij het 
middagmaal te Kutcumsandy. In den daaropvolgenden 
nacht passeerden wij den tijgerpas, die als de gevaarlijkste 
van alle passen wordt beschouwd, en ontbeten des maan- 
dags den 11 in de bungalow te Sheherghotty. Het land 
werd nu allengs drooger, wij zagen een grooter aantal 
tanks , gegraven vijvers , om water in te bewaren , waarvan 
de meesten, ten gevolge der heerschende droogte, ledig 
waren. Hierop passeerden wij de Saone of Sone, die 
geheel droog was. Te rekenen naar den tijd, dien wij 
noodig hadden om de bedding dezer rivier door te trekken, 
schatte ik hare breedte op 4 mijlen; het is een 
der stroomen, die zich in den Ganges ontlasten. Den 12 
passeerden wij bij paal 369 de Doorghotty over eene 
fraaije ijzeren hangbrug, ter lengte van 147 en ter 
breedte van 9 voet, die // Shakespearean bridge// wordt 
geheeten, naar den naam hem, die deze soort van bmg 



37 

heeft ingevoerd ; eenige palen verder trokken wij over 
de Caramnassa, eene rivier nabij Nobntpore. Over deze 
rivier is eene steenen brug gebouwd met drie bogen , waar- 
van elk eene wijdte heeft van 320 voet; aan beide zijden 
boven de pijlers waren nog vier stroomgaten , ten einde 
aan de watermassa, die in den regentijd afwaarts 
stroomt , meer doortogt te verschaffen. Het is eene zeer 
fraaije brug; uithoofde de waterstand destijds laag was, 
bleef er meer dan 25 voet over , alvorens de stroomgaten 
konden werken, en hieruit liet zich opmaken hoezeer het 
water in den regentijd moet rijzen. Deze rivier wordt 
door den inlander niet in het geringste geschat, want 
haar water beschouwt hij als onzuiver, of beter gezegd, 
uit zijn godsdienstig oogpunt acht hij het onrein. De 
bungalow, waarin wij hier onzen intrek namen, ligt in 
de omniddellijke nabijheid van de brug in een zeer fraai 
oord. Ons diner bestond gedeeltelijk uit hetgeen wij al 
voortreizende hadden geschoten, namelijk, drie kleine 
vogeltjes, een kwartel, eene duif en een papegaai en 
wijders uit onzen kouden voorraad. 

Vóór de bungalow bevonden zich twee monumenten 
voor weduwen , die op de lijken harer echtgenooten waren 
verbrand geworden, eenvoudige gedenkteekenen van 
bijgeloof en gehechtheid. 

Tegen het vallen. van den avond vertrokken wij van 
hier , passeerden den Ganges in den ochtendstond van 
den 13 en bereikten Benares, alwaar wij halt hielden en 
onzen intrek namen bij den heer Wainwairing, Agent 
van het Gfouvernónent. Het was zoo donker , dat wij de 
rivier overstaken, de Heilige stad in- en doortrokken, 
zonder er iets van te zien. Welligt zal het den lezer 
eenigzins bevreemden , dat ik zoo weinig heb opgeteekend 



38 

nopens het laatste gedeelte van den weg, dat door .mij 
werd afgelegd ; niets echter kwam mij onder het oog, dat mij 
der vermelding waardig toescheen , want nergens ter wereld 
vindt men minder afwisseling dan hier , nergens ter wereld 
treffe men zooveel eentoonigheid aan , op znlk eene groote 
schaal als hier het geval is. Te vergeefs steekt men het 
hoofd buiten de palankein of loopt men er naast , ten einde 
iets merkwaardigs , iets vreemds te zien ; de eene dagreis 
gelijkt volkomen op de andere, hetgeen de eene oplevert, 
leveren ook de anderen op. De bodem is hoogst vrucht- 
baar en behoeft niets dan regen om de geringe moeite, 
aan het bebouwen er van besteed , veelvoudiglijk te ver- 
goeden en in de behoeften van den inboorling te voor- 
zien. Het regent er vrij algemeen in den zomer en dan 
valt er eene voldoende hoeveelheid water voor den oogst- 
De regen, die omstreeks Kersmis valt, is mede hoogst 
noodig ; is de aarde door den gevallen regen niet genoeg 
gedrenkt , blijkt zulks hier of daar onvoldoende te zijn , dan 
moet het land op eene kunstmatige wijze worden besproeid. 
Wij waren toen midden in den winter. Gtedurende 
den zomer was er niet veel regen gevallen , zoodat de 
meeste vergaderbakken , ja, zelfs waterputten droogston- 
den. Het land zag er buitengewoon dor en droevig uit. 
Dikwerf vroeg ikmijzelven af: waar toch vinden die 
duizenden van dieren , als olifanten , kameelén , buffels , 
runderen, paarden , schapen en geiten, waar toch vinden 
zij hun voedsel? Het was inderdaad een treurig schouw- 
spel , dat wij hier onder het oog hadden. Op de meeste 
akkers was de oogst volkomen mislukt, men had die 
geheel opgegeven; anderen werden met inspanning van 
alle krachten min of meer besproeid en alzoo de hoop op 
een, welligt schralen oogst levendig gehouden. Daar 



39 

huime godsdienstige begrippen het graven van water- 
putten en vergaderbakken medebrengen, zulks onder de 
goede werken (1) wordt gerangschikt, laat zich het 
aantal, dat er van gevonden wordt, vooral van de eerste 
soort, bij geene mogelijkheid begroeten» Sommige dier 
reservoirs of tanks zijn verbazend groot , hebben eene 
soort van moskee, pagode of bedehuis, zijn omgeven 
door steenen wallen , en mogen ten gevolge daarvan als 
ornamenten worden beschouwd van den weg, waaraan zij 
zijn gelegen. Het aantal putten heeft echter verreweg de 
overhand; zij zijn voorzien van een rad , waarover een touw 
gaat, aan welks eene uiteinde een lederen zak is bevestigd; 
dezen laat men zakken , hij loopt vol en wordt vervolgens 
dooreen of tweekoeijen opgetrokken. Boven aan de opening 
gekomen wordt hij gestort en het water loopt in voren of 
geulen over het land, dat. in dier voege wordt besproeid. 
Bij eiken put zijn trappen aangelegd om de koeijen , die daar 
ook al lui zijn , het dalen gemakkelijk te maken , en op die 
wijze den zak, bij het afdalen, door hun eigen zwaarte 
ophalen. Deze wijze van besproeijing is de eenige, die men 
den eenen dag na den anderen waarneemt. De eentoonigheid 
van het landschap wordt op enkele plaatsen verbroken 
door eene groep van manga^s en tamarindeboomen, doch 
slechts zelden ontmoet het oog eene dergelijke afwisse- 
ling, terwijl hier en daar een pagode of moskee, prij- 
kendende in al het schoon van een eenvoudigen, doch 

(1) Men honde hi het oog, dat er strikte bepalingen en gebroi- 
ken ten opzigte van dit pnnt bestaan. Zoo is het, bij voorbeeld, 
den Hindoe, die tot eene lage kaste behoort, niet vergund te 
drinken nit een waterput eener hoogere kaste, terwijl zij, die tot 
de laatste cathegorie behooren niet willen drinken uit de tanks 
eener lagere kaste. Sommige reservoirs hebben een mijl in omvang, 
loopen in den regentijd vol en dienen het gansche jaar om er uit 
te drinken en sich er in te baden. 



40 

indrukwekkenden bouwtrant , zich verheft en men onwille- 
keurig uitroept: waartoe dit hier! 

De huizen der dorpen zijn althans, naar het uiterlijk 
te oordeelen, geheel en al van klei; komt hierop eene 
uitzondering voor, en deze zijn zeer gering in getal, 
dan kan de reden er van worden gezocht in eene toe- 
vallig daar digtbij staande ruïne van een oud steenen 
gebouw, herkomstig tiit de gouden eeuw der MogoUen, die 
de materialen daartoe heeft geleverd. De huizen hebben 
dikke wanden en door de deur is men in huis ; zij hebben 
niet meer vertrekken dan noodig is om de bewoners er van 
te bevatten, en krijgen weinig meer licht en lucht dan er 
door de deur inkomt. Elk dorp heeft gewoonlijk êéne 
lange straat, waarvan de huizen digt nevens elkander 
staan; voor het huis, aan de straatzij de, is een portaal 
onder een afdak, hetwelk alles van klei is gemaakt. 
Daar worden de koopwaren van allerlei aard uitgestald, 
en zitten de Hindostaners met alle mogelijke deftigheid ; 
het is somtijds zeer vol, druk en vrolijk in dergelijke 
straten en sommige dier menschenpijpen of holen zijn 
zeer zindelijk. Aan den zonkant ziet men gewoonlijk 
koeken van beestendrek tegen den wand geplakt, ten 
einde die, na gedroogd te zijn, tot brandstof te bezi- 
gen. Een dergelijk dorp zit gewoonlijk zonderling in el- 
kander; in het verschiet gelijkt het, wat den bouwtrant 
betreft, op een italiaansch dorp in miniatuur. Enkele 
huizen hebben 2 étages, doch uit het oogpunt van zin- 
nelijkheid beschouwd, gaan zij er niet bij vooruit. In 
het saizoen, dat wij er in doorbragten, was alles droog 
en scheen daardoor uitgebleekt, vooral indien men zich 
op eenigen afstand bevond en de zon er op scheen; de 
herstellingen echter, die sommige wanden hadden onder- 



41 

gaan, toonden ten duidelijkste, dat zij in den regentijd 
veel schade en averij lijden. Bij gelegenheid dat ik om 
een dier dorpen wandelde, zag ik de economische wijze, 
waarop hier ovens worden gebouwd; men graaft hier 
of daar in een wal of kant een rond gat, waarvan de 
mond of opening naauw is, en hieruit bestaat de gansche 
oven, die niettemin zeer goed aan het doel beantwoordt; 
wordt er in gebakken, dan sluit men de opening. 

Daar wij plan hadden op onze terugreis langer te 
Benares te vertoeven, zoo verwijlden wij er slechts zeer 
korten tijd, deden er eenige besteUingen van geweven 
stoffen, die alhier zoo uitmuntend worden vervaardigd 
en vertrokken na een goed ontbijt te hebben genomen. 
De Radja van Benares kwam zijne opwachting maken bij 
Z. K. H. en noodigde Hem , bij zijne terugreis , uit tot het 
bijwonen eener jagtpartij. Onze vriendelijke gastheer had 
onze palkees 8 palen vooruit gezonden en wij volgden 
later met zijn rijtuig, waardoor wij tijd wonnen en 
tevens de gel^nheid hadden om de fraaije omstreken 
van Benares te bezigtigen. Wij vertrokken dus den 13 
van hier, en namen het ontbijt den volgenden ochtend 
te Sydabad. 

Wij naderden nu den Ganges en de toenemende le- 
vendigheid, die wij op den grooten weg bespeurden, 
toonde duidelijk , zelfs toen wij ons nog op een grooten 
afstand van daar bevonden, dat wij eene groote stad 
te gemoet gingen. Het eerste relais, alwaar wij nu 
aankwamen , was Allahabad, ook wel Acbarabad en 
Prayaga geheeten, uithoofde van de heiligheid der plek, 
alwaar zij is gesticht. Ter plaatse waar de schoonste en 
grootste rivieren van Hindostan , de Jumna en de Granges 
zamenvloeijen, daar ligt Allahabad. Het punt, waar 



42 

twee rivieren elkander ontmoeten en zamenvloeijen , 
wordt heüig geacht en heet Prayaga — heilige za* 
menvloeijing; — daar vindt men steden of dorpen, bij 
wier naam Prayaga wordt gevoegd. Voor deze zamen- 
vloeijing echter, de heilige der heiligen, de heilige plaats 
bij uitnemendheid, is Prayaga alléén voldoende. Groot 
is het aantal geloovigen, dat zich hier jaarlijks nit gods- 
dienstijver verdrinkt. Met een paar potten aan de voeten 
gebonden, laten zij zich zachtjes zinken, gaan met een 
vergenoegd gelaat onder, verdwijnen en laten ons te ver- 
geefs nadenken over de gewaarwordingen bij ons opge- 
wekt door zoo veel, door zulk een zedelijken inoed bij 
den anderzins lafsten mensch ter wereld. 

De ligging der stad en van het fort op de punt der 
Beneden-Doab mag voortreffelijk worden geheeten; het 
fort is gebouwd op den puntigen uithoek, waar de beide 
genoemde rivieren zamenvloeijen, en is zoo wel uit een 
strategisch oogpunt, door zijne ligging en sterkte, als 
van een commercieel standpunt beschouwd, voor geheel 
Hindostan zeer belangrijk te achten. Acbar had zulks 
reeds ingezien, was deze plaats immer zeer to^daan 
geweest en had hier veelal zijn zetel gevestigd. De 
Junma loopt over eene groote uitgestrektheid bijna 
evenwijdig met denGanges; het land, op die wijze tus- 
schen twee rivieren ingesloten, wordt //Doab^ geheeten,hier 
//lower Doab// in tegenstelling van //the upper Doab , n die 
hooger op, digter bij den oorsprong dezer rivieren is gelegen. 

Toen wij eindelijk de stad waren genaderd en de 
boorden van den Ganges hadden bereikt, ontwaarden 
wij een echt indisch tooneel, waarvan het genot voor 
ons des te grooter was , uithoofde van de eentoonigheid , 
die ons zoo lang had omringd. Alles was ons vreemd 



43 

en ik werd er door gewekt uit de dommeligheid, die 
mij door de palankeinreis had bevangen. Het eerste, 
dat onze oogen trof, waren buitengewoon groote kam- 
pementen , met indische Vorsten en al hun toebehooren ; 
zij keerden terug van het bezoek door hen afgelegd bij 
den Grouvemeur-Generaal. De di*iikte en het gewoel van 
allerlei slag van menschen, van beesten en vaartuigen 
was even vreemd als treffend voor ons. De zonderlinge 
kleeding, de ontzettend groote olifanten, de rustelooze 
bedrijvigheid, die zich liet waarnemen bij de verschil- 
lende groepen, zoo van gewapenden als van ongewa- 
penden, trof ten levendigste onze oogen, die ik schier 
tot nutteloosheid gedoemd waande en die thans ter 
naauwemood toereikend waren om het schouwspel, dat 
zich voor ons opdeed, te kunnen omvatten. 

Van de plaats waar wij ons bevonden, op een der 
oevers, hadden wij een onbelemmerd uitzigt over de 
rivier, zoowel naar boven als naar beneden; aan onze 
linkerzijde hadden wij de Jumna , het fort en de 
stad Allahabad, ter regterzijde zagen wij niets dan 
den Ganges, met een aantal hoog liggende banken; 
ook • deze rivier , waarin wij hier en daar eenige 
schepen ontwaarden, had een zeer lagen waterstand. 
Zijn de rivieren daarentegen zoo hoog gezwollen als 
sdj bij onze aankomst aldaar laag stonden , dan 
geloof ik niet , dat men van ons standpunt in 
staat is om den tegenovergestelden oever van den 
Ganges te kunnen zien en tusschen het punt waar 
wij ons bevonden en de stad Allahabad ligt alsdan 
eene watervlakte van minstens 3 mijlen. Ter plaatse, 
waar wij de rivier moesten oversteken , lagen een 
paar eilanden of, beter gezegd, banken droog; zoo 



44 



ver de dragers konden loopen , werden wij gedra- 
gen, maar waar de diepte begon, lagen vaartuigen 
gereed, die ons van den eenen wal naar den anderen 
bragten. Onze schuitenvoerders waren volstrekt niet 
knap, trouwens de stroom was sterk en de vaartui- 
gen door de paiankeins , goederen en passagiers rijkelijk 
vol en bij gevolg onhandig; zij schenen niet veel beters 
gewoon te zijn, want ik zag dat zij de paarden van 
eenige ruiters, die in eene andere boot zouden worden 
overgezet, over de hooge zijde der vaartuigen lieten 
springen en die geheel en al vulden. Gkroot was het 
gewoel en de beweging en daar de Hindostaners meer 
dan elk ander volk de gewoonte hebben om te gelijk 
en als om het hardst te praten en te schreeuwen, dan 
kan men nagaan hoe het hier gesteld was. Toen wij 
aan de overzijde der rivier waren aangekomen, scheen 
het als bevonden wij ons op eene groote jaarmarkt ; er 
heerschte eene drukte, die alle beschrijving te boven 
gaat. Aan den oever stonden eenige soldaten, die 
bij de aankomst van Z. K. H. het sein gaven, waarop 
van het fort, ter eere van den Prins > een koninklijk 
saluut werd gedaan, welks statig gebulder het indruk- 
wekkende van het tooneel verhoogde, dat wij op dien 
schoonen morgen aan den Granges mogten aanschouwen. 
Ten 11 ure trokken wij AUahabad binnen en namen 
onzen intrek bij den heer Turnbull ; toen hij van ons ver- 
stond, dat wij voornemens waren onze reis oilmiddeUijk 
voort te zetten, werden wij vriendeKjk uitgenoodigd 
hem op onze terugreis met een langer bezoek te ver- 
eeren. Het onthaal, dat wij hier intusschen genoten, 
liet niets te wenschen over. Alhier vonden wij een aide 
de camp van den Gonverneur-Gteneraal , den kapitein 



45 

Mac Gregor, die Z. K. H. opwachtte, en na het middag- 
maal te hebben gebruikt met ons naar het kamp vertrok. 
Intusschen maakten wij een omweg met het rijtuig van 
onzen gullen gasheer, ten einde een grooten, vansteen 
gebouwden seraï, een put van groote diepte en omvang, 
omgeven door gaanderijen, zoo mede den tuin te bezig- 
tigen, waarin de begraa^laatsen der Kosrow's worden 
gevonden, (1) 

Wordt de reis zonder tusschenpoozen voortgezet, 
gelijk met ons het geval was , dan is het zeer moeijelijk 
een geregeld journaal te houden ; de bezwaren , waarmede 
zulks gepaard gaat, worden nog oneindig grooter , indien 
de reis wordt afgelegd met palankeins, waarin men ter 
naauwemood kan lezen, maar waarin men bij geene 
mogelijkheid kan schrijven. Daarenboven mag niet uit 
het oog worden verloren, dat ik, zoodra wij op deeene 
of andere plaats halt hielden, onmiddellijk na het nemen 
van een bad, mij moest kleeden en naauwelijks den tijd 
had om een goed ontbijt of diner te nemen, beide toch 
even nuttige als overheerlijke zaken , waarbij nog moeten 
gevoegd worden de overige bezwaren en lasten, die het 
eigenaardige van onzen toestand zoo rijkelijk medebragt. 
Het natuurlijke gevolg hiervan was , dat mij slechts tijd 
overschoot om beknopt aan te stippen , hetgeen ik had 
gezien en ontmoet , dit later uit mijn geheugen aan te 
vullen, zoodat ik mij bij het te boek stellen er van niet 
streng aan de volgorde der gebeurtenissen kan houden. 
Ik zal dus min of meer den gang mijner herinneringen 



(1) Het is mij niet mogelijk geweest iets omtrent de geschiedenis 
dezer Vorsten op te sporen. Uit de monumenten echter blijkt, dat 
zij Mohammedanen waren en tot een later tijdperk behooreq dan 
de 16de eeuw. 



46 

moeten volgen en somtijds orde en symetrie uit het oog 
verliezen. Honi soit qui mal y pense. 

Het land, dat wij van hier znllen doortrekken , krijgt 
allengs meer een mohammedaansch karakter. De meer 
vredelievende aanbidder van Brahma is herhaaldelijk ten 
onder gebragt door de oorlogzuchtige opvolgers van Mo- 
hammed; deze behoorden tot een tak der Husseins. 
Dergelijke overwinningen bragten naar den geest der 
tijden en de voorschriften van Mohammed noodwendig 
mede, dat, waar de overwinnaar zijne zegevaan plantte, 
hij zijne godsdienst trachtte in te voeren, de verwonne- 
lingen althans , die eene andere godsdienst bleven aan- 
kleven, werden schromelijk vervolgd. Een gevolg hiervan 
is, dat , naar gelang men meer het middenpunt van hunne 
magt nadert, waar hunne overwinningen minder zijn 
betwist geworden, men een grooter aantal tempels ont- 
waart aan hunne godsdienst geheiligd. De onverdraag- 
zame Musulman heeft vele tempels der Hindoes vernietigd 
en de moskee der wassende maan in de plaats er van 
gesteld. Dit onderscheid begint men vooral te bemerken , 
nadat men de grenzen van het eigenlijke Bengalen heeft 
overschreden. Daar is nog schier alles Hindoesch; dui- 
zende pagoden en tempels , ter eere van Brahma cum suis 
gesticht, versieren het land. De tempels of moskeen der 
Musulmannen onderscheidt men onmiddellijk aan den 
vorm , de minareh's en aan hunne grootsche bouworde. 
Overigens is het duidelijk, dat de verwinnaar insgelijks 
gebruiken heeft aangenomen van den verwonneling en wel 
te meer, dewijl sommige dier gebruiken, vooral het baden 
en de reinigingen, als het ware door het klimaat worden 
gevorderd en alzoo aan de belijders van de leer van 
Brahma en van Mohammed gemeen moeten zijn. Niets 



47 

heefk hiertoe krachtiger bijgedragen dan de troonsbekKm- 
ming van den grooten Acbar, dieganschHindostan (1) 
aan zijnen schepter onderwierp. Deze waardige souverein , 
die aan het genie van een uitstekend veldheer, de 
bekwaamheden paarde van een groot staatsman, begreep 
dat alle vervolging om den wille der godsdienst , ook 
in zijn eigen wel begrepen belang, behoorde te worden 
gestaakt. Hij gaf veldheersplaatsen aan Hindoes , schonk 
hun eer en aanzien, zonder zich in het minst met 
hunne godsdienst te bemoeijen. Hij handhaafde de wijze 
waarop de belastingen door hen werden geïnd, behalve 
eenige geringe wijzingen door hem omtrent dat punt 
ingevoerd, en deze handelwijze wordt bijna getrouwelijk 
tot op den huidigen dag gevolgd. Zulks is inderdaad 
zeer voordeelig te achten voor de gouvernementen , uit- 
hoofde zij altijd geld noodig hebben. Alle belastingen, 
uitgezonderd eenige kleine belastingen op opium, zouten 
enkele vrijstellingen van ondergeschikt belang, werden vast- 
gesteld en geïnd door plaatselijke autoriteiten, zemindar's 
of potails geheeten, die als zoodanig als ontvangers mogen 
worden beschouwd en daarenboven met de plaatselijke 
politie waren belast. Een gedeelte van die ontvangst 
behoorde aan den potail ; de hoegrootheid der belasting 



(1) Hindoetan bevat het land, gelegen tasscben den Indus en 
Cbittagong, dat is, van 68 tot 92° lengte en van kaap Comorin 
tot aan het Himalaja-gebergtc , namelijk, van 8 tot 32° noorder 
breeAte. De drie groote onderverdeelingen zijn: 

1". Het eigenlijke Hindostan of Hindostan proper, dat zich uit- 
strekt van den Indas tot aan de Chittagong en van hetHimalaja- 
gebergte tot aan de Nerbudda. 

2^. Decan, gelegen tasseben de Nerbndda en Kistna. 

3^. De landen bezuiden de Kistna, namelijk, Mjsore en de Carnatic. 

De lezer vergelijke hieromtrent Hamüton^ Statistical anpl Eis- 
iort'cal dacriptton of Hindostan. 



48 

werd geregdd naar den meer of min gnnstigen uitslag 
van den oogst. Uithoofde telkens nieuwe souvexeinen den 
troon beklommen, was het voor hen eene zaak van het 
grootste belang om, zooveel in hen was, zorg te dragen, 
dat de bronnen, waaruit de inkomsten werden geput, 
steeds mildelijk bleven vloeijen. Door geen enkelen 
hunner werd hierin eenige verandering gemaakt. Het 
spreekt van zelf, dat ik hier niet tot in de bijzonder- 
heden van hunne wijze van beheer kan afdalen, maar 
dit slechts met enkele trekken moet schetsen, de ver- 
pachtingen, onderverpachtingen en afpersingen gaven 
daaraan nuances, maar sedert Acbar's tijd zijn meest 
alle plaatselijke en huisselijke inrigtingen hindoesch 
gebleven, ofschoon ook de benaming en titulatuur hier 
en daar verandert. In zeker opzigt zou men kunnen 
zeggen , dat de Mohammedanen als verwinnaars geko- 
men , hier evenmin wortel hebben geschoten als zij zulk» 
in Europa hebben gedaan. Onder Acbar's regering dan 
schepten de Hindoes weder eenigzins adem en het gevolg 
was, dat de verwinnaar nog meer gebruiken en gewoonten 
van den verwonneling aannam ; daaraan moet het worden 
toegeschreven, dat, na een tijdsverloop van derdehalve 
eeuw, waarvan zij bijna de helft gemeenschappelijk onder 
vreemden druk hebben gezwoegd, het sterke contrast 
tusschen de zeden en gewoonten der beide volken meer 
en meer opgehouden heeft te bestaan , zij van lieverlede 
zijn ineengesmolten , zoodat er voor reizigers gelijl^wij, 
die ter naauwemood tijd hadden om ons leven te onder- 
houden , weinig gelegenheid overschoot om navorschingen 
daaromtrent in het werk te stellen, hoezeer het onder- 
werp zulks allezins zou verdienen. Hoe oppervlakkig 
zulks ook moge zijn , zal ik een en ander omtrent dit 



49 

punt mededeelen , dewijl de lezer zich iu een ander geval 
bezwaarlijk een juist denkbeeld zou kunnen vormen van 
hetgeen hier later zal worden medegedeeld. Vele lezers 
zullen met dit onderwerp beter bekend zijn dan hetgeen 
zij hier met enkele losse trekken geschetst vinden ; 
voor hen daarentegen, voor wie de zaak nieuwer is , zal 
dit weinige welligt niet geheel ondoelmatig zijn. 

Het is niet bekend van waar dit volk afkomstig 
moet geacht worden, of het tot de oorspronkelijke be- 
woners des lands behoort , dan wel met volksverhuizingen 
alhier is aangekomen; dit is zeker, dat het geloof, het- 
welk dit volk invoerde , zich heeft gevestigd en uitgebreid 
door gansch Hindostan tot aan den Indus. Bevreemdend 
zou het mogen geacht worden, dat de talrijke bevolking 
van een zoo uitgestrekt land als Hindostan , in vroegere 
tijden zulk eene groote mate van eensgezindheid had 
betoond omtrent een punt zoo gewigtig als dat van 
de godsdienst. Het is er echter verre af, dat deze 
godsdienst zich zoo vreedzaam heeft uitgebreid en ge- 
vestigd , ook met het zwaard is het geloof voortge- 
plant; daarenboven vindt men nog op den huidigen 
dag eene menigte Heidenen en vele secten , die geheel 
verschillende begrippen op het stuk van godsdieiist aan- 
kleven , ja , die de kasten geheel verwerpen. Hoe 
dit zij , de leer der Hindoes verliest zich jin de grijze 
oudheid; als zeker mag het beschouwd worden, dat de 
eerste voorschriften of beginselen sterk op het gemoed 
en den smaak der menigte moeten gewerkt hebben , 
om den geest der menschen in weerwil van het zwaard 
des Musulmans en van de kracht der toenemende be- 
schaving, aan het voorvaderlijk geloof gehecht te doen 
blijven. 

4 



50 

Hun grootste Qod is Brahma; huune diieëenheid is 
ïsaamgesteld uit Brabma, Yiahnu en Sieva, die afzon- 
derlijk de vert^nwoordigers sijn van het denkbeeld van 
Schepping, Bestaan en Yemietiging. Uit deze komen 
duizende goden voort, die natuurlijk minder magtig 
zijn dan gene; deze hebben bij hunne vleeschwording 
allerlei vormen aangenomen, waarvan de eene door de 
andere in gedrogtelijkheid wordt overtroffen. Deze goden 
beschikken over de lotgevallen van den mensch en der 
wereld in het algemeen. De geleerden hebben eene groote 
verwantschap waargenomen tusschen deze godsdiensten 
de grieksche mythologie en kunnen bijna voor elk óeat 
grieksche goden en hunne attributen er een uit de leer 
der Hindoes aanwijzen, die met elkander overeenkomen; 
ditzelfde laat zich insgelijks waarnemen in de hande- 
lingen en werking, die beide volken aan hunne goden 
toedichten, zoodat door velen wordt verondersteld, dat 
beider leer uit eene gemeenschappelijke bron is voort- 
gevloeid. Beider leer is echter gewijzigd en ontwikkeld 
naar den smaak des stichters en der omstandigheden, 
waaronder zulks plaats greep. Algemeen is men echter 
van gevoelen, dat de grieksche mythologie veel aan de 
leer der Hindoes heeft ontleend en later meer beschaafd 
en verfijnd is gewordes door andere instellingen; men 
vermeent, ^t deze godsdienst door enkele schrandere 
koppen, ten hunnen behoeve en ter bevordering van 
eigenbelang is ingevoerd en in dat opzigt volkomen over- 
eenkomt metde leer van Mohammed , met dit onderscheid , 
dat toen deze zijne godsdienstige revolutie begon, het 
licht des Christendoms reeds begon te schijnen , hetgeen 
tijdens het ontstaan der hindoeleer niet het geval was. 

Tegen over Jupiter, Mars, Apollo, Mercurius, Juno 



51 

en Venus, stellen zij Krishna, Siva, Doorga, Hanguan, 
Bresput en Ganga; zij hebben hunnen zondvloed , hunne 
huisgoden, enz., brengen offeranden. Sommigen hebben 
groote overeenkomst meenen te ontdekken tusschen de 
leer der Hindoes en die *van het joodsche volk , maar 
in dit opzigt bestaan te groote oorspronkelijke afwij- 
kingen, waardoor al het onjuiste van dit vermoeden al 
dadelijk in het oog valt, als daar zijn: besnijdenis, 
huwelijk in den bloede, enz. en tusschen den eenigen 
God der Joden en de menigte titulaire goden der Hin- 
does, bestaat geen enkel punt van vergelijking. De 
Hindoe eet geen vleesch en zijne koe is hem eene god- 
heid ; nimmer wordt er eene gedood ; de Jood daarentegen 
eet vleesch. Op die wijze voortgaande, zouden wij een 
oneidig tal van afwijkingen kunnen opsommen , waarvan 
de grond ligt in den oorsprong der godsdienst , waaruit 
reeds van zeil blijkt , dat deze geheel verschillend is. 

De Hindoe is verdraagzaam ; in al zijne pagoden is 
de grootste godheid vertegenwoordigd door een zon- 
derling , ruw stuk steen. In den grootsten tempel te 
Benares waren er verscheidenen; zij bestonden uit een 
rond, regtop staand stuk steen, dat op een ronden 
pedestal was geplaatst. In sommige tempels vindt men 
eene holligheid in plaats van een regtstandigen steen. 

Deze zijn de heiligste voorwerpen in hunne sierlijke 
pagoden; ieder huis heeft zulk een steen, dien men 
aanbidt en waaraan in de verschillendste omstandigheden 
en ten allen tijde wordt geofferd. 

De Hindoes zijn verdeeld in vier kasten ; (1) de invloed 



(1) „tTai renonce k comprendre qnoique ce Boit k la théologie 
indone. Je snis persuadé qu'elle a toujours été un inintelligibli.' 
galimathias ponr les Enropéens , qui ont prétendu rexpliqncr , 



52 

dezer instelling, vroeger van zoo veel gewigt op het volk 
en zijne lotgevallen, is op den huidigen dag nog zeer 
sterk. Niets heeft mij in dit opzigt meer getroffen, dan 
de magt der opvoeding, de kracht van menschelijke 
instellingen, die, hoewel eeuwen oud, nog altijd op de 
individuen werken, niettegenstaande de onloochenbare 
invloed, welke èn de tijd èn andere menschelijke instel- 
lingen, waarvan de meerdere voortreffelijkheid hen even 
klaar en duidelijk moet zijn als het daglicht, ten allen 
tijde uitoefenen. 

Het komt mij voor, dat, in het stuk van godsdienst, 
staatkunde en heerschzucht dikwijls als het ware de ziel 
er van mogen genoemd worden. Ten opzigte van de 
godsdienst der Brahminen is dit mede van toepassing, 
dewijl zij eene aristocratische hiërarchie is; maar in de 
eerste eeuwen is zij zoo goed gevestigd geworden, de 
discipline is zoodanig ingeprent en gehandhaafd, dat noch 
de halve maan , noch de bijbel haar aan het wankelen 
hebben kunnen brengen. 

De halve maan had in dit opzigt veel voor ; zij onder- 
vond bijna geen materiëlen tegenstand en toch heeft zij ten 
dezen opzigte niets kunnen uitwerken. De toestand der 
Engelschen is, met betrekking tot dit punt, minder gunstig, 
want waagden zij het de godsdienst der Hindoes aan 
te randen, dan zouden deze zich ongetwijfeld aan de 



Bernier, Sir William Jones, etc. La subordination des castes me 
parait impossible k faire; je m'y suis essayé avec mapetite habilité 
classéfiante de naturaliste; et je me suis convaineu qu'il ii'y a pas 
de colncidence exacte entre celles d'une partie de Tlnde et celle qui 
portent Ie même nom dans d'autres con trees bizarres. Impossible 
d'établir entre elles ce que nous autrcs botanistes appelons une 
sinonymie critlque" en liij bad groot gelijk. 

Correapondance de Victor Jacquemont, ISDec. 1829. p. 121. t.I. 



53 

Musulmannen aansluiten. Wat verder zal gebeuren , moet 
de tijd leeren. Dit is waar, dat zij andere door hen 
overheerschte volken , hoezeer zij hen slaafs behandelden, 
en de niet tot hunne godsdienst behoorenden als paria's 
beschouwden, niet steeds hebben gedwongen hunne leer 
aan te nemen. 

De aanraking, waarin de Hindoes met deEngelschen 
zijn gekomen, heeft hen veel geleerd; op het gods- 
dienstig terrein echter bestaat zij niet. De Eagelschen 
hebben , met even veel tact als^ wijsheid , de meeste 
achting betoond^ voor de bijgeloovige vooroordeelen der 
Hindoes, zij hebben ten dien opzigte met de meeste 
kieschheid gehandeld, en te meer zoo, dewijl zij zeer 
wel weten , dat zendelingen in hunnen heiligen ijver 
reeds groote onrust onder de Hindoe-bevolking hadden 
verspreid. Hij , die niet overtuigd wil zijn , wordt het 
niet ligt. Door bijbelverspreiding, door hen ongemerkt 
te overtuigen, langs dien weg alleen bestaat er hoop 
om hen voor het Christendom te winnen. Welke godsdienst 
de menschen mogen belijden, zij hebben allen hunne 
zwakheden, en welligt hunne deugden, maar de Hindoe 
der eerste kaste is er gansch niet mede ingenomen , 
wanneer hij ziet dat een Hindoe der vierde kaste , ja , 
zelfs eene paria Christen wordt , dus een mensch gelijk een 
ander , niettegenstaande hij hen , uithoofde van den aristo- 
cratischen geest zijner godsdienst, ter naauwemood acht 
gelijk te staan met het redelooze vee ! Een zeer verlicht 
Engelsch staatsman zegt: //de bijbelvertalingen zelfs be- 
// schouw ik als gevaarlijk , uithoofde zulks aanleiding zou 
//kunnen geven tot ongunstige vergelijkingen tusschen 
// onze leer en onzen wandel^ waardoor wij ons aan hunne 
//billijke verachting zouden kunnen blootstellen"!!! 



54 

De vier kasten 2djn : de Brahminen , de Sittris , de 
Bys en de Sodders;(l) zij zijn allen van Brahma oor- 
spronkelijk. Die van gemengden oorsprong is, behooren 
totgeene kaste; het zijn de paria's, de verworpelingen. 

De Brahminen, de hoogste of eerste kaste, de adel, 
maakten echter nimmer eene hiërarchie uit; deze kaste 
is verdeeld in geleerden , priesters en landheeren (zemin- 
dars). Zij zijn voortgesproten uit het hoofd van Brahma, 
maken wetten en verordeningen en leggen die uit. 

De Sittris komen voort uit de armen , zulks beteekent 
de magt ter bescherming en verdediging. Zij zijn het, die 
het burgerlijk bestuur in handen hebben; in oorlogs- 
tijden zijn zij de verdedigers des lands. 

De Bys zijn voortgesproten uit de dijen, die het lig- 
chaam dragen; zij zijn kooplieden, landbouwers, kun- 
stenaars. 

De Sodders zijn de helpers of dragers van allen en 
zijn voortgesproten uit de voeten, Hoe groot het fortuin 
van een Hindoe moge zijn, welke schitterende gaven 
des geestes hij bezitte, nimmer is het hem geoorloofd 
in kaste op te klimmen; hij kan haar verliezen, en 
eenmaal zijne kaste verloren hebbende, kan hij die nimmer 
terug krijgen; hij wordt een paria, een verworpeling, 
een voorwerp van eeuwige minachting. Er is geen wille- 
keur zoo sterk als deze kaste-instelling , noch zoo doo- 
delijk voor het geluk van Hindostan , — hierbij uitgaande 
van het standpunt , vanwaar wij de zaak beschouwen. — 
Vrouwen maken hierop eene uitzondering, want eene 
vrouw , behoorende tot eene hooge kaste , mag zelfs een 



(1) Met betrekking tot de spelling dezer woorden, gelijk het 
geval is ten opzigte van vele anderen, bestaat in Hindostan veel 

verschil. 



55 

Musulman huwen; staatkunde vooral is hiervan de be- 
weegreden. Deze instellingen , die van voor duizendejareu 
dagteekenen, zijn als het ware in het bloed der geslach- 
ten overgeplant, en vertoonen slechts hier en daar den 
invloed door het verloop der tijden en door vreemde 
instellingen daarop uitgeoefend. De aristocratische geest 
straalde overal in door, en de stellige bepaling dat 
niemand van kaste mogt veranderen, was uitmuntend 
geschikt om dien geest te doen voortleven. Een Vorst , een 
Koning, kon uit elke kaste voortkomen , maar de pligten, 
die hij moest betrachten , de magt , welke hij kon uitoefenen, 
waren hem door de Brahminen, uitleggers der Veda's 
en Shasters , zoo duidelijk voorgeschreven , dat hij eigen- 
lijk, naar onze denkbeelden, een ondergeschikt persoon 
was. Hierbij kwam nog , indien hij tot eene kaste van 
geringere soort behoorde, dat hij onderworpen bleef aan 
alle voorschriften zijner kaste. Diezelfde aristocratische 
geest is werkzaam gebleven in alle kasten; uit;^ vrees 
voor vermindering , oefende ieder het bedrijf zijner vaderen 
uit. Zoo zijn de Zemindar^s, landheeren, en dePotail's, 
die de grondbelastingen innen, en het burgerlijk 
bestuur en de regtsmagt in de dorpen uitoefenen, bij 
erfopvolging met die betrekking bekleed. 

De Sittris of soldaten zijn , door hunnen stand , een beter 
en opregter soort van menschen dan in ♦et algemeen het 
geval is met hen, die tot eene andere kaste behooren. 
Vergelijkenderwijs gesproken, zijn het de ridders uit de 
middeleeuwen. Vooral deEaaypoots, — koningskinderen, — 
die leden zijn der tweede kaste , behooren tot een ver- 
heven geslacht; de aanraking, waarin zij zijn gekomen 
met de Engelschen en hunne discipline, heeft hen niet 
vervreemd van hunnen edelen aard. Hoewel deze gods- 



56 

dienst der Hindoes reeds sedert twintig eeuwen het 
burgerregt bezat, zoo heeft zij in de latere eeuwen ge- 
voelige schokken geleden , zoo door de overwinningen 
der tartaarsche Musulmannen als door die der Engelschen, 
is zij in plaats van actief, gelijk vroeger het geval was, 
passief geworden en ofschoon zij op die wijze als gods- 
dienst nog lang kan bestaan, hare kracht is geschokt 
en hare grondvesten waggelen; haar wacht eindelijk het 
lot , dat aan alle instellingen is beschoren , die op geen 
goeden grondslag zijn gevestigd , die aan de wereld niets 
zullen laten dan de geschiedenis van haren ondergang 
en de overtuiging hoe moeijeKjk het is eene nieuwe 
godsdienst in te voeren, indien men eerst nog de wortelen 
moet uitroeijen eener andere godsdienst , hoe slecht die 
ook moge geweest zijn. De gevolgen, welke uit deze 
instellingen voor de paria's of verworpelingen voortvloeijen, 
zijn zoo nadeelig, dat zij in ontwikkeling des geestes 
beneden de redelooze dieren staan. - 

De vierde of minste kaste behoudt , zelfs in de laagste 
standen, bij het godsdienstig beginsel nog eenige fierheid. 
Eens gebood ik een mijner dragers een bord te reinigen 
waarop vleesch had gelegen ; hij weigerde hieraan te vol- 
doen, want zeide hij, //ik zou mijne kaste verliezen." 
Welligt behoorde hij tot een van de hoogere standen der 
vierde kaste. p 

Toen wij den Ganges afvoeren, waren eenige inlandsche 
soldaten aan boord met een transport geld. Hun geloof 
verbood hen iets aan boord gereed te maken; om in de 
gelegenheid te zijn hun eten te koken, moesten zij zich 
getroosten des nachts, wanneer wij voor anker lagen, naar 
denyoever der rivier te gaan. Gebeurde het dan, dat wij 
hen naderden, dan verzochten zij ons met luidruch- 



57 

tige taal en gebaarden hen niet te nabij te kamen. 

Weliigt zon het voor de Hindoes zeer gelukkig zijn 
geweest, indien zij niet in aanraking waren gekomen 
met andere volken ; opgevoed in gebruiken en gewoonten, 
wa^arvan zij de overlevering eerbiedigden , lag hierin 
voor hen een groote troost. 

Het volk eet zelden of nooit vleesch, drinkt nimmer 
wijn of sterken drank en mag beschouwd worden als het 
zachtaardigste der wereld. Naar hunnen aard zijn zij 
landbouwers en in zoo verre is er in hun innerlijk bestuur 
veel aartsvaderlijks. Zij vereeren den Ganges, omdat deze 
rivier de aarde drenkt en voedt, de runderen omdat deze 
hunne getrouwe helpers zijn. De koemest is hunne voor- 
naamste brandstof, die meestal in ronde, platte koeken 
tegen de muren der huizen wordt gedroogd; in de groote 
steden wordt een aanzienlijke handel in deze zonderlinge 
brandstof gedreven en men ziet op den weg steeds een groot 
aantal ezels , paarden en kameelen tot het vervoer daarvan 
bezigen. Zij vereeren sommige boomen, vooral de peppel 
en geen Hindoe zal de hand opheflen om een dergelijken 
boom te beschadigen: Beesten kwellen zij nooit en van 
daar het zonderlinge verschijnsel der buitengewone tam- 
heid ;van vele dieren. Bij de zaadverkoopers in de 
dorpen ziet men menigwerf verscheidene kleine vogels, 
in de openstaande zakken met graan zitten en heel sma- 
kelijk eten, ja, zij zetten hunnen maaltijd ongehinderd 
voort , terwijl de eigenaar graan uit denzelfden zak schept. 
De gier, valk, havik en kraai leven bijna in een staat 
van broederschap, er behoort echter bij gezegd, dat het 
hun zelden aan voedsel ontbreekt. 

Te Commoncally zijnde, doodde ik uit aangeboren 
afkeer een kakkerlak ; een Hindoe , dit ziende, vroeg mij : 



58 

//met welk reg^ doodt gij dit dier? Is het niet evenzeer 
//door Grod geschapen als gij zelven?// Hierin straalde 
het geloof aan metempsychose door, die ook werkelijk 
tot hunne godsdi^stige begrippen behoort. Het voor- 
name kenmerk van den Hindoe, door het geloof inge- 
prent, is het onwrikbaar vertrouwen in de voorbeschik- 
king; zij zijn nog erger fatalisten dan Mohammedanen, 
die echter in dit opzigt veel overeenkomst met hen hebben. 

Op den zesden dag na de geboorte van een kind 
wordt zijn lot door den God Vidhata beschikt en op 
zijn voorhoofd gegrift en geene ondervinding, geene 
overredingskracht is later in staat om den o^oeijenden 
jongeling, den volwassen man, het geloof daaraan te 
ontnemen, want sedert de eerste ontwikkeling zijner 
geestvermogens is zulks welligt de dagelijksche kost 
tot voeding er van geweest. 

In het gewone leven is de Hindoe boven alle be- 
schrijving lafhartig; door godsdienstijver gedreven, laat 
hij zich vrijwillig, geheel uit eigen beweging, door een 
olifant vertreden, op aUe wijze pijningen, verdrinkt hij 
zich in den heiligen Ganges, en betoont daarbij een 
moed, die alles doet verstommen; met een paar potten 
onder de voeten gebonden, stort hij zijne gebeden uit 
en laat zich langzamerhand zinken bij den Prayaga. 
Er worden Fakirs — dweepers — gevonden , die uit gods- 
dienstijver hunnen eenen arm zoodanig in de hoogte 
houden, dat zij eindelijk het gebruik er van verliezen. 

Gedurende onze reis was de hongersnood ten top 
gestegen ; op menigvuldige plaatsen aan den weg lagen 
dooden en stervenden, ja, somtijds vond men er in de 
nabijheid der weivoorziene winkds van hunne beter 
door de fortuin bedeelde landgenooten. Liever stierven 



59 

zij den hongersdood dan van ons voedsel te nuttigen , 
dat hen verboden is , en honger is een scherp zwaard. (1) 
Somtijds nam^ zij geld aan, ook rijst of andere 
spijzen van hen, die door ons waren aangekocht,, doch 
meerendeels werd znlks louter uit wantrouwen door 
hen van de hand geslagen. Het referein is altijd; /«^het 
is zoo bepaald.// 

Het verbranden der weduwen heeft sedert eenigen 
tijd geen plaats meer. Door den vermogenden invloed 
van Lord W. Bentinck is dit tot stand gekomen. De 
Hindoes gehoorzamen aan dit gebod, maar zeggen: 
//waartoe dient het? Wie wil eenigen omgang hebben 
//met die weduwen, die nu toch maatschappelijk dood 
//zijn?// Het zijn thans de ongelukkigste schepsels, 
die men zich kan voorstellen; intusschen is dit e^ne 
groote schrede, afgelegd op den regten weg. 

De Hindoes verbranden de lijken hunner afgestorve- 
nen, maar uithoofde brandstoffen even duur als schaars 
zijn, worden de meesten, nadat er eenige uiterlijke 
vertooning van verbranden heeffc plaats gehad, in den 
heiligen Gkaiges geworpen — dit is bq de massa van 



(1) Het is niettemin zeker, dat er uitzonderingen bestaan; gelijk 
er Christenen worden gevonden , die baiten het pad van het Evan- 
gelie wandelen y zoo zijn er mede slechte Hindoes. De secte der 
Thugs is hiervan het sprekend bewijs; dit zijn tartufFes door op- 
voeding. Bij gelegenheid van een zwaren hongersnood ontmoetten 
11 reizende Hindoes te Bhownagur eene koe — dit dier is een 
hunner godheden. Door nooddwang aangezet, slagtten zij het 
beest en aten van het raauwe vleesch. De misdaad werd ontdekt 
en de 11 bedrijvers er van werden op de plaats, waar zij die 
gepleegd hadden, onmiddellijk gedood. Destijds hadden de £n- 
gelschen aldaar slechts politieken invloed. De Hindoes, die ons 
voedsel weigerden, zouden dit welligt niet hebben gedaan, indien 
Cr geen getuigen waren bij tegenwoordig geweest. 



het volk het geval — waardoor men de akeligste too- 
neelen onder het oog krijgt, die men bij mogelijkheid 
kan bedenken. Zij strekken daar tot aas van kroko- 
dillen, gieren, valken, raven, enz., die er, Grod dank! 
in voldoend aantal worden gevonden om dergelijk af- 
zigtelijk schouwspel zoo veel mogelijk te bekorten. 

Uit deze godsdienstige verdeeling der Hindoes in 
kasten zal de lezer duidelijk ontwaren, dat het de 
Brahminen zijn , die het geheel in stand houden , en 
dat hunnen ijver in dit opzigt uitsluitend moet strek- 
ken, dat zij hunnen invloed tot geen ander doel aan- 
wenden dan om het vette der aarde te genieten. Onder 
de Brahminen worden Pakirs, eene soort van bedel- 
monniken of dweepers, gevonden, die in elk opzigt 
tot de verachtelijkste schepselen onder het menschdom 
mogen gerekend worden. 

De Sittris , steeds gereed het zwaard te trekken, waren 
uitmuntende werktuigen voor en in de eeuwigdurende 
burgeroorlogen en twisten om uitbreiding van gezag 
ontstaan; het scheen als of alles daartoe was ingerigt. 

De kooplieden zijn in hunne handelsondernemingen 
veelal de gelukkigsten ter wereld; en de vierde kaste! 
deze is naauwelijks toereikend om de anderen te dienen. 

Nadat de Hindoe zijne gebeden heeffc verrigt, verwt 
hij zich hoofd en armen op sommige plaatsen; men 
zegt, dat zij zich daaraan onderkennen. Een der knechts, 
dien wij bij ons hadden, bad den halven dag en was 
een fat in zijne soort; telkens varieerde hij de wijze 
waarop hij zich beschilderde, want nu eens verwde hij 
zich drie witte strepen tusschen de oogen op het voor- 
hoofd, dan weder maakte hij ze rood, wit, rood en 
daarenboven somtijds nog dwarse strepen op wangen en 



61 

armen, zoodat wij dikwerf, niet dan met moeite onzen 
lach konden bedwingen op het zien dier zotte uitmQn- 
steringen op het zwarte gezigt. Al die zonderlinge 
gebruiken daargelaten, straalde er toch blijkbaar eene 
groote mate van gezond verstand door in al hnnne 
daden en handelingen. Even als de oude Egyptenaren, 
hadden zij groote vorderingen gemaakt in kunsten en 
wetenschappen en onderscheidden zij zich voordeelig 
boven hunne magtige naburen, de Chinezen. Alles was 
zoo goed geregeld, aan alle wetten en bepalingen werd 
zoodanig de vaste hand gehouden, het regt van eigen- 
dom zoo goed gehandhaafd, dat de bevolking, bij het 
genot van veel vrijheid, eene hooge mate van geluk 
genoot. Dat kunsten en wetenschappen tot een hoogen trap 
van bloei waren gestegen , zulks getuigen de tempels van 
Jagemauth, van Ellore^ van Elephanta, van Bhoda en 
zoo vele honderde anderen, zulks getuigen hunne ma- 
nufacturen, waarvan velen door de Engelschen geëven- 
aard, maar in verre na aUen niet overtroffen worden. 
Bloeijend was vooral de handel op Egypte en op ver- 
schillende landen van Azië. Ptolomeus de groote, de 
stichter van den vuurtoren op het eiland Pharos, en later 
diens zoon , stelden aUe pogingen in het werk ter bevorde- 
ring en tot aanmoediging van den handel op Hindostan , 
die toen vooral op Tyrus en Sidon gedreven en in vervolg 
van tijd naar het jeugdige Alexandrië getrokken werd; ter 
uitbreiding van den handel naar de zijde van den Indus 
en de Eoode zee liet hij kanalen graven, ten einde 
Arsinoë, dat op een geringen afstand was gelegen van 
de plaats waar thans Suëz wordt gevonden, met den 
Nijl te verbinden. Mogt dit laatste gedeelte van zijn 
grootsch en wel doordacht plan ninmier zijn verwezen- 



62 

lijkt geworden, wij zien er echter het bewijs in hoe 
uitgebreid de handel met Hindostan zal zijn geweest, 
welk hoog belang er in gesteld werd. Niet minder le- 
vendig was de handel over land met Perzië, die zich 
uitstrekte van de Kaspische tot aan de Zwarte zee en dat 
gedeelte der oude wereld voedde, verrijkte en beschaafde. 
Volney vraagt in zijne schoone beschrijving van Tyrus: 
//Qui jamais égala Tyr, cette reine de la mer?// En 
het antwoord was: //Les révolutions et surtout la bar- 
//barie des Turcs ont accompli eet oracle.// Ik kan hier 
over dit onderwerp niet breeder uitweiden, maar ieder 
weet, dat geen der volgelingen van Mohammed of der 
Calyphen het menschdom eenig goeds heeft aangebragt. 
Het was omstreeks het jaar 1000 , dat de Mohamme- 
danen iet oog vestigden op Hindostan en zij de eerste 
invallen in dat land deden; twee honderd jaren later 
beklom de eerste mohammedaansche Keizer, Cuttub ge- 
heeten, een slaaf van geboorte, den troon van Delhi; 
sedert dien tijd is de oorspronkelijkheid van Hindostan 
verdwenen, en, na dit tijdstip, waarop zij hunne hoogste 
ontwikkeling hadden bereikt, vermengd met turksche 
domheid en fanatismus, is die chaos van staatsverwisseHn- 
gen ontstaan , welke sedert dien tijd het kenmerk zijn ge- 
weest der geschiedenis van Hindostan en is de welvaart 
en het geluk, dat de bevolking destijds genoot, verre 
op den achtergrond terug gedreven. 

Ik weet niet of de veelvuldige aanraking, waarin zij 
zijn gekomen met Musulmannen en Christenen en het 
verkeer, op minder uitgebreide schaal door handels- 
betrekkingen met Perzen, Parsies, Chinezen, Tartaren, 
Burmannen, invloed hebben uitgeoefend op de ontwikke- 
lingvan andere maatschappelijke deugden of zwakheden, — 



63 

of de Veda's en Shasters hun het st^n verbieden; even- 
min weet ik of de dieverijen, in het groot nitgeoefend, 
ongevoelig bij hen de neiging daartoe hebben doen 
ontstaan en ontwikkeld, maar dit weet ik, dat zij kun- 
stenaars,^ professoren in het vak zijn geworden en geeneriei 
vertrouwen verdienen. Welligt werd dit ook meer bepaald 
uitgeoefend door de paria's, die het misschien wel als 
eene deugd beschouwden, dewijl aUe gevoel van waardig- 
heid sedert eeuwen bij hen moet uitgedoofd zijn; (1) zelfs 
bij hunne inlandsche regters en getuigen is meineed aan 
de orde van den dag, terwijl omkooperij en eerloosheid 
slechts tot schande verstrekken , in geval zij er op worden 
betrapt (a) 

Het menschenras alhier is, algemeen genomen, niet 
fraai; door de onthouding van dierlijk voedsel staat de 
Hindoe, naar het mij voorkomt, beneden zijn moham- 
medaanschen broeder, die er forscher uitziet. De kleur 



(1) Toen wij bij den Gouverneur-Generaal in het kamp kwamen, 
werden wij gewaarschuwd op onze hoede te zijn tegen de dieyen ; 
naar ons verhaald werd, wisten zij ongemerkt de tenten binnen te 
sluipen , en stalen zij alles wat er te stelen viel. Dit was zoodanig 
als waar aangenomen, dat zelfs onze Kapitein Caine , des avonds, 
wanneer hij zich te bed begaf, aUes buiten zijne tent by den schild- 
wacht plaatste. Ik hechtte er niet aan en zeer los van slaap zijnde , 
Ket ik het er op aankomen en ben nooit bestolen geworden. 

(2) Ia het bekende proces tegen den Gouverneur- Generaal Warren 
Hastings , die vooral werd beschuldigd van omkooperij , trad de 
Radja op vanBenares, Nuncommer geheeten , en getuigde tegen den 
Gouverneur-Generaal; deze getuigenis was zoo klaar en duidelijk, dat 
Hastings werd veroordeeld om zeer groote sommen in de kas der 
Compagnie te storten. Het duurde niet lang of deze Kadja werd 
insgeiyks van omkooperij beschuldigd, gevangen genomen, door 
engelsche regters ter dood veroordeeld en gehangen. Dit vonnis 
was even hard als onregtvaardig , uithoofde engelsche wetten er 
destijds niet van kracht waren en de inlandsche wetten dergelijke 
overtreding niet zoo zwaar straffen. 



64 

der bewoners van Bengalen is donkerbruin of zwartachtig; 
die van Madras zijn donkerder. De bewoners der hooge 
streken en zij , die van Cabul komen , zien er veel beter 
uit en hunne wangen hebben reeds eenigermate eene 
roode kleur. Het hindostansch wordt het meest alge- 
meen gesproken, en is eene aangename, welluidende taal. 
Dikwerf stond ik verwonderd over den vloed van 
woorden en de gemakkelijkheid waarmede allerlei slag 
van menschen zich uitdrukte. Bedelaars vooral onder- 
scheidden zich door het krachtige hunner uitdrukkingen 
en de lange redevoeringen , die zij hielden bij het vragen 
om eene aalmoes. Hoe zal dat volk eenmaal brilleren, 
wanneer zij eens eene eerste en tweede kamer hebben! 

Grelijk in het algemeen de engelsche bezittingen alhier 
bekend zijn onder den naam van Hindostan, zoo is 
insgelijks het hindostansch de taal, die het meest wordt 
gesproken ; het persisch is de hoftaal en die der hoogere 
klasse. 

Na deze uitweiding keeren wij naar de seraï terug; 
een seraï^ hetzelfde dat in turksche landen wordt 
geheeten een karavanserai, die wij in menigte op onze 
reis hebben gezien, bestaat gewoonlijk uit eene vier- 
kante ruimte, rondom door muren omgeven, aan de 
binnenzijde waarvan een aantal kleine vertrekken nevens 
elkander wordt gevonden ten gerieve des reizigers, 
die er zoo velen van in bezit neemt als hij noodig heeft 
en ledig vindt staan; zijn vee en zijne goederen plaatst 
hij digt bij het door hem in gebruik genomen vertrek 
onder een boom. Wijders kan men zich hier een en ander 
verschaffen bij oude dames, die er zich op toeleggen om 
de reizigers ten dienste te staan. De meeste serafs 
zijn gesticht uit liefdadigheid, waaronder eenige ijdel- 



65 

heid schuilt, van dezen op genen rijke en zijn in 
allen gevalle even doelmatig als nuttig voor reizigers. 

De put) dien wij hier zagen, onderscheidt zich van 
anderen alleen door zijne buitengewone wijdte en diepte. 
Er is een trap gemaakt, waar langs men naar de wel 
afdaalt, die derhalve eene aanmerkelijke lengte heeft; bij 
het afklimmen komt men herhaalde malen aan een 
portaal, dat tot ingang strekt eener gaanderij, die om 
dèn put loopt. Het is niet zoo zeer het nut van een 
dergelijken put, waaraan welligt godsdienstige overleve- 
ringen verbonden zijn, als wel de zonderlinge, doch tevens 
schoone bouwtrant, waardoor hij zoo bijzonder onze aan- 
dacht trok ;het geheel was van gehouwen steen opgetrokken. 
Wijders bezigtigden wij alhier den tuin, waarin zich de 
graven bevinden der Kosrow's (Cyrus in het perzisch). 
Algemeen genomen zijn moskeen en grafplaatsen de eemge 
monumenten of voortbrengselen van mohammedaansche 
architectuur. Ik moet tot mijn leedwezen bekennen, dat 
ik ten eenenmale onbekend ben met de familie der Kosrow's, 
ook wel Kosroe genoemd; gelukkig echter zullen zij er 
niet minder gerust om liggen. In den tuin, een groot 
vierkant van 5 èi 6 bunders oppervlakte, stonden boomen 
en groenten, en verhieven zich drie fraaije gebouwen. 

Op het midden van elk dier gebouwen prijkt een 
koepel, waarnevens op elk der vier of acht hoeken van 
het gebouw kleine koepels, gaanderijen en monumenten 
ter versiering er vun zijn aangebragt. Het geheel verkrijgt 
daardoor een zeer sierlijk en smaakvol uiterlijk en dit 
gansche gebouw dient uitsluitend om de kist te bevatten 
van hem, aan wien het is gewijd. Deze kist wordt steeds 
geplaatst juist onder het middenpunt van den hoofdkoepel 
onder eene steenen verhevenheid, die een paar voet 



66 

lioog is. Is liet gebouw zoo groot, dat het eene 
tweede verdieping heeft, dan wordt ook op deze, juist 
boven de plaats waar de kist staat, een soortgelijke 
steen gelegd. Is eenmaal de kist aldaar geplaatst, dan 
bemoeit niemand er zich verder mede en het monument 
wordt overgelaten aan de hand des tijds om het te ver- 
nielen , en aan duiven, kraaijen, vleermuizen, enz., om er 
in te nestelen. Reizigers, die er zich heen begeven om het 
te bezien, verwonderen zich veelal over deze als het ware 
enkel materiële hulde, de eenige welke men den afgestor- 
vene toebrengt en zien tevens met ergernis, dat in een land, 
waar men zoo weinig doet voor de levenden, zoo veel 
aan de dooden te koste wordt gelegd. 

Wij verkleedden ons in de seraï , alwaar onze palankeins 
ons wachtten, en zetteden onmiddellijk onzen togt voort. 
Den 15 ontbeten, wij in de bungalow en vernamen, dat 
het kamp van Lord Auckland juist dien morgen was 
opgebroken naar Futtehpoor. Wij reisden derhalve door, 
ontmoetten ten 1 ure een rijtuig, door den Gouverneur- 
Generaal aan Z. K. H. te gemoet gezonden, bereikten 
ten half 2 ure het kamp en betrokken aldaar de tenten 
voor ons in gereedheid gebragt. Bij de aankomst van 
Z. K. H. werd een koninklijk saluut gedaan en ston- 
den de troepen ondeï de wapenen. 

Het kamp van den Gouverneur-Generaal , die dit on- 
metelijke land bijna voortdurend doorreist en derhalve, 
om aan het doel te beantwoorden,* slechts langzaam 
voortgaat, geUjkt uiterUjk volkomen 'op het kampement 
van een klein leger. In het midden van het kamp 
staan twee groote rijen tenten, waar tusschen eeneopene 
ruimte ligt ter breedte van 150 ïL 200 voet. In het 
midden bevindt zich de tent van den Gouverneur-Ge- 



67 « 

lieraal; daar naast waren die zijner zusters de Hon^^** 
Misses Eden, dan volgt die van den Secretaris-Gfeneraal, 
Chef van den staf , jnilitairen en particulieren Secretaris; 
aan de andere zijde, regt tegenover de tent van den 
Gouverneur-Generaal, staat de tent, die voor salon en eet- 
zaal dient, daarop volgen tenten van hoofdbeambten, aan 
dit reizend gouvernement verbonden. In deze rij waren 
tenten in gereedheid gebragt voor Z. K. H. en gevolg 
en wel onmiddellijk naast het salon. Deze tenten zijn 
zeer goed ingerigt en allen dubbel; kort voor het op- 
breken van het kamp wordt de eene helft er van weg- 
genomen, naar de plaats overgebragt waar het naast 
volgende kamp zal worden gehouden en op die wijze 
vindt men, bij de aankomst aldaar, terstond eene tent 
gereed, volkomen gelijkende op die, welke men heeft 
verlaten. Achter de hoofdrijen zijn tenten voor het ver- 
dere gevolg, anderen die tot keuken, stalling dienen, 
enz., enz. Bij dit kamp behoorde een inlandsch regi- 
ment, eene inlandsche garde en eene batterij van vier 
stukken europesche artillerie. Bevond zich alles in 
beweging, dan was er 12000 man op de been, benevens 
eene menigte paarden, runderen, kameelen en olifanten, 
waaruit men zal kunnen nagaan, dat het artikel van 
voeding hier niet het gemakkelijkst was en wel te meer^ 
dewijl het voeder voor het vee somtijds 100 mijlen ver 
moest worden gehaald, uithoofde de groote droogte ge- 
brek aan alles had doen ontstaan en veelal nog kreeg 
men wortels van gras in plaats van het gras zelf. 

Allen, die aan den Gfouvemeur-Generaal onmiddellijk 
zijn geattacheerd, vereenigen zich driemaal daags aan 
zijne tafel ; daarenboven wordt aan het diner steeds een 
groot aantal gasten genoodigd. De tafel was er buiten- 



• 68 

geM'oon goed, hetgeen door ons na eene palkee-reis van 
tien dagen op den regten prijs werd gewaardeerd. Het 
kamp bevond zich digt bij Futtehpoor of Tnttypoor, 
welke stad, door Acbar gesticht, ligt op 27° 5' noorder 
breedte en IV 34' lengte. Teneinde haar te bezigtigen, 
doorreden wij de stad op olifanten ; wel bezit zij nog 
schoone overblijfselen, doch zij is overigens zeer in 
verval en gaat meer en meer achteruit. 

In den vroegen morgen van den 16 gingen wij te 
paard op de valkenjagt, die echter weinig opleverde. 
Ik bereed een goed engelsch paard, maar was al spoedig 
overgescheept op een olifant, waarop ik mij merkelijk 
beter bevestigd vond. 

Ten 11 ure werd een groote durbar (1) gehouden, 
dat is, het ontvangen van inlandsche Vorsten, 'om 
hunne opwachting te maken of pligtmatige hulde te 
brengen aan den Gouverneur-Generaal, die met uitge- 
strekter magt is bekleed dan in der tijd de Groote 
Mogol. Ten einde den lezer in staat te stellen zich een 
denkbeeld te vormen van eene dergelijke plegtigheid, 
zal ik trachten eene beschrijving er van te geven. 

De Kadja's — inlandsche Koningen of Vorsten der 
verschillende landen in de nabijheid van het kamp, die 
de een meer, de andere minder rijk en magtig zijn, doch 
allen, bongré malgré, buigen voor den schepter van 
Engeland — komen hunne opwachting maken bij den 
Gouverneur-Generaal , naar gelang het kamp vordert. 
De meesten kwamen uit ver verwijderde streken en le- 
geren in eigen kampementen, gelegen in de nabijheid 



(*) Durbar beteekent eigenlijke een vorstelijke audiëntiezaal; 
gewoonlijk echter vergtaat men er onder een vorstelijk lever , alge- 
mcene audiëntie, receptie van voorname personaadjen. 



69 

van het groote kamp, want hun gevolg en nasleep, dat 
zij met zich voeren, ten einde zich van gewone reizigers 
te onderscheiden, of liever om de uiterlijke teekenen van 
gezag en waardigheid op te houden, is vrij groot, en 
om deze allen te voeden, wordt er heel wat vereischt. 
Zij deden nachtschoten en lieten zich bij het gaan naar 
en de terugkomst van de durbar salueren. 

Verscheidenen kwamen dien dag in het kamp aan. Een 
der Radja's, en deze had nog al eenige beteekenis, hetzij 
door vroegere verbindtenissen , hetzij door meerdere onaf- 
hankelijkheid, verscheen niet, ofschoon hij zijne komst 
had doen melden ; het was de Radja van Rehwa of Rewah 
in Bundelcund. Uit de gespreken, die hierover werden 
gehouden, bleek al ras, dat hij vroeger, tijdens Lord 
W. Bentinck Gouverneur-Generaal was, hetzelfde had ge- 
daan , dewijl hij zich als te voornaam beschouwde om met al 
de kleine Radja's op eene lijn gesteld en gelijk geacht te 
worden. Hij kreeg hierover eene nadrukkelijke teregt- 
wijzing, moest zich verontschuldigen, waarop hem werd 
aangezegd, dat de Gouverneur-Generaal den daarop vol- 
genden zaturdag het kamp zou verleggen naar Malwa en 
hij hem derwaarts had te volgen, alzoo hij er den 18 
zou worden ontvangen, alwaar wij hem dan ook zullen 
ontmoeten. 

De durbar, audiëntie of hoe men het noemen moge, 
begon ten 11 ure. De Gouverneur-Generaal was gezeten 
in een grooten armstoel, rijk en smaakvol verguld en 
versierd. Zijne Koninklijke Hoogheid zat op een derge- 
lijken stoel nevens den Gouverneur-Generaal. Regts van 
hem was de plaats, waar de Radja's werden ontvangen, 
ter regter- en ter linkerzijde stond in een halven kring 
het gevolg, waarvan de dames niet waren uitgesloten. 



70 

De Secretaris-Generaal Mac Naghten, beroemd om zijne 
taalkennis en welsprekenheid in het perzisch en hin- 
dostansch — dezelfde, die later ^te Kaboul is vermoord 
geworden — was steeds de inleider der binnenkomende 
gasten en degeen door wien de aanspraken werden vertolkt. 
Wanneer een der verwachte personen in aantogtwas, 
begaven wij ons naar buiten, ten einde hem het kamp 
te zien binnentrekken. De ontvangst alhier was verschil- 
lend, naar gelang van den rang en den staat des per- 
sQons, die in aantpgt was. Sommigen werden met salu- 
ten ontvangen en van de tent van den Grouvemeur-Gte- 
neraal tot aan het begin van het kamp stonden troepen 
geschaard. Van daar begon dan de optogt; eerst kwamen 
allerlei mannen, zoo te voet als te paard, op elke mo- 
gelijke wijze gewapend, gekleed en toegetakeld, sommi- 
gen van mnziek-instrumenten voorzien. Er waren er, die 
voorafgegaan werden door een heraut; deze verkondigde 
met vreesselijk getier deti naam en den rang van zijn 
meester, die dan weldra volgde op een ontzettend groo- 
ten olifant, waarvan de howdah, rustende op rood flu- 
weelen kleeden, rijk met gouden randen afgezet, zeer 
fraai was. Somtijds reden er eenige ruiters naast dezen of 
genen Radja met pajong's — * zonnenschermen van eenen 
bij zonderen vorm — dan kwamen de voorname personen 
tot zijn gevolg behoorende, mede op fraai behangen oli- 
fanten. Enkelen hadden een twintigtal kameelen met 
draaibassen, waaruit zij schoten. Meest allen hadden zij 
voorrijders in maliehemden, en gewapend met helmen, 
schilden en 'spiesen; in een woord, ieder hunner deed 
zijn best om zoo veel vertooning te maken als mogelijk 
was, ten einde op die wijze eens regt goed te laten 
zien, welk soort van man hij was; eene naauwkeurige 



71 

beschrijving te geven van een dergelijken optogt, zon on» 
hier te ver van ons onderwerp leiden; Zoodra de stoet tot 
digt bij de tent van den (xonvemenr-Generaal was gena- 
derd, snelden wij naar binnen, namen onze zitplaatseii in 
en deentr^ begon. Dit geschiedt op de volgende wijze. 
De Radja's worden ingeleid door den Secretaris-Ge- 
neraal en een der andere Secretarissen, — deze heeren 
zijn in hunne dagelijksche kleeding, en de Gt)nvemeur- 
Generaal draagt de kleine uniform met het lint. Gewoon- 
lijk vergeet de binnentredende de schoenen uit te trek- 
ken (althans hij houdt zich alsof hij het vergeet)^ 
waaraan hij alsdan onmiddellijk en gevoelig wordt her- 
innerd; hij nadert aldus den Gouvemeur-Gteneraal, die op- 
staat, hetgeen dan natuurlijk iedereen doet. De Radja 
geeft daarop aan den Gouverneur-Generaal eenige stukken 
goud geld, hetgeen door al de binnenkomende personen 
geschiedt; de Gouverneur-Generaal maakt eene beweging 
met de hand, ten schijn dat hij die geschenken aan- 
neemt, doch later neemt iemand van zijn gevolg de 
geldstukken aan, en de overige presenten vinden hun 
weg. Dergelijke giften van goudstukken worden nazers 
of nasurs geheeten, het is mij echter onbekend of daar- 
aan eenige hoogere beteekenis moet gehecht worden dan 
aan andere geschenken. Nu zet de Radja,, benevens zijn 
gevolg zich neder en eenige bejaarde personaadjen nemen 
plaats achtei zijn stoel. Aldu» gezeten vangt het discours 
aan, terwijl men intusechen voor de voeten van den Gou- 
verneur-Generaal de geschalden ten toon spreidt, welke 
bij die gelegenheid gegeven worden. Zij bestaan gewoon- 
lijk in paarlsnoeren met sm'aragden opgeluisterd, arm- 
banden, shawls, met goud en züvcr bewerkte stoffen , 
wapenen, oüfanten en paarden. Uithoofde geen engelsch 



72 

ambtenaar geschenken mag aannemen, zijn zij allen 
voor de Compagnie, die een gedeelte er van bij vol- 
gende gelegenheden tot tegenpresenten bezigt, de paar- 
den en olifanten behoudt en het overige in het openbaar 
doet verkoopen. Er was sprake dat er plan bestond, om 
een einde te maken aan het geven van dergelijke ge- 
schenken en daar er voor Hindostan in vele opzigten 
eene betere zon opgaat, zal die gewoonte tot algemeen 
genoegen weldra vergeten zijn. 

Het gesprek wordt weldra algemeen en loopt voorna- 
melijk over onderwerpen als het weer, de gezondheid 
der in gesprek zijnde personen , enz. , en wordt door de 
inlanders op dien wijdschen toon gevoerd, waaraan zij 
weUigt van de zijde hunner onderdanen gewoon zijn, 
want zij bezigen een woordenpraal als spraken zij tegen 
Mohammed in persoon. Ten voorbeelde zullen wij een 
paar staaltjes er van aanhalen. 

De Grouv.-Gtn. Lijdt uw land veel door de heerschende 
droogte? 

Dé Radja. O, ja! maar de glans van uw aanschijn 
zal de vruchtbaarheid aan de aarde hergeven. 

De Gk)uv.-Gen. Ik hoop, dat gij welvarend zijt? 

De Radja. Ik was niet wel, maar het geluk van U te 
aanschouwen heeft mij hersteld. 

Uit deze proef zal de lezer kunnen oordeelen over 
den toon, waarop het gesprek wordt gevoerd. 

Nadat de ontvangen geschenken zijn weggenomen, 
worden de presenten ingebragt, die door de Compagnie 
worden gegeven. Zij zijn meerendeels van gelijken aard 
als de vorigen; dikwerf bevinden zich daaronder prach- 
tige eerekleederen. De Radja's, die dergelijke geschen- 
ken ontvangen, verwijderen zich gedurende eenige oogen- 



73 

blikken, ten einde deze kleederen aan te trekken; bij 
hunne terugkomst worden zij door den Gouverneur-Gé- 
néraal met een paarlen collier omhangen. Hierop wordt 
een stel met reukflesschen binnengebragt, waaruit de 
Gouverneur-Generaal aan ieder der bezoekers een paar 
druppels, meerendeels sandelhoutolie, op de hand stort, 
vervolgens geeft hij hen een klein pakje, waarin zich 
cardamon , kruidnagelen , siri, enz., bevinden en omwikkeld 
is met eene zekere soort van blaadje, en hiermede is de 
plegtigheid afgeloopen. De bezoekers, waarvan sommigen 
in hun nieuw kleed zijn gedost, trekken nu af ten ge- 
noege van ieder, op gelijke wijze als zij zijn gekomen. 
Het is steeds de gewoonte om, bij gelegenheid van het 
ontvangen van bezoeken, eenige druppelen reuk en een 
pakje siri te geven. Dergelijke durbar's duren zeer lang, 
want bij het binnentreden van ieder, die zijne hulde 
aan den Gt)uvemeur-G«neraal komt bieden, wordt de- 
zelfde ceremonie telkens herhaald. 

Des zondags, den 17, was er godsdienstoefening in 
de tent van den Gouverneur-Generaal Des avonds reed 
de Gouverneur-Generaal met Zijne Koninklijke Hoogheid 
en mij naar eene groote gevangenis, op een afstand van 
eenige mijlen van het kamp gelegen. Bij gelegenheid dat 
wij het gebouw bezigtigden, maakte de Gouverneur ons op- 
merkzaam op de orde en eenvoudigheid, die hier heersch- 
ten en toch was het gesticht ontzaggelijk uitgestrekt 
en het aantal gevangenen buitengewoon groot , dewijl de 
heerschende hongersnood menigeen verleidde tot het be- 
gaan van deze of gene peccadille , ten einde zich op die wijze 
den toegang tot de gevangenis te openen. Anderen kwa- 
men er regelregt heen, zonder zich de moeite te hebben 
gegeven eenig kwaad te bedrijven; dat zij op zulk eene 



■ 74 

bescheidene vraag eeu weigerend antwoord verkregen, 
was hun volstrekt onverklaarbaar. In het gansche eta- 
blissement was slechts een enkele Europeër, dien wij 
dagelijks bij den Gouverneur-Generaal aan tafel zagen, — 
het was de magistraat, — zoodat het overigens geheel 
en al door inlanders werd bestuurd; dit is het gevolg 
van de discipline door de Engelschen gevestigd en het stipt 
eerbiedigen van de godsdienstige vooroordeelen der in- 
landers, waardoor zij in het wezen der zaak meester zijn. 

Den 18, des morgens ten half zes ure, brak het 
kamp op; het was nog donker en zoo buitengewoon 
koud, dat Kapitein Gaine en ik, die op een olifant 
zaten, te vergeefs alle pogingen in het werk stelden 
om ons te verwarmen. Intusschen hield de drukte en 
het gewoel, dat er heerschte, mijne aandacht in eene 
hooge mate gespannen en niettegenstaande aUes van te 
voren was geregeld, had ik hier toch een tooneel onder 
het oog, dat uitmuntend geschikt was, om mij een 
denkbeeld te verschaffen van de wijze waarop de zaken 
toegaan, wanneer er oorlog in het land wordt gevoerd, 
over welk onderwerp dien morgen al onze gesprekken 
liepen. 

Ten acht ure kwamen wij in het nieuwe kamp te 
Malwa, alwaar dienzelfden morgen, ten 11 ure, de 
Eadja van Rehwa werd ontvangen. Zoodra hij het ver- 
trek was binnengetreden, ging de Gouvemeur-G^eraal 
hem te gemoet en omhelsde hem. De Eadja was een 
.deftig, schoon man, die aan minzame manieren eene 
groote mate van achtbaarheid paarde. Hij was vergezeld 
van zijn zoon, wiens uiterlijk zich niet onderscheidde 
boven dat zijner koflSjkleurige landgenooten en die 
bovendien een verwaande, hoogst onbeduidende knaap 



75 

scheen te zijn, die niet in h<et minst op zijn va^er 
geleek; het scheen, dat hij bedorven was door de hooge 
opinie, welke zijne landslieden van hem koesterden, die, 
men kon zulks t^n duidelijkste aan hen bemerken, met 
opgetogenheid over hem vervuld waren, vooral wanneer 
hij engelsch sprak, dat, en parenthese, door niemand 
werd begrepen en grootendeels bestond in het met 
nadruk vragen //what?" en het beantwoorden van het 
gesprokene met //yes, yes." Toen de Radja den Gou- 
verneur-Generaal uitnoodigde, om hem met een bezoek 
te vereeren, mengde het zoontje zich dadelijk in het 
gesprek, zeggende: I will play with you (hij meende 
jagen) much pleasing, many tigers en dergelijken meer. 
Na den middag vergezelden wij den Gouverneur- 
Generaal bij het bezoek bij den Radja afgelegd, welken 
togt door ons allen op olifanten werd afgelegd. De zoon 
kwam den Gouverneur-Generaal te gemoet en bragt hem 
bij den Radja. De tent, waarvan de vloer was belegd 
met kostbare tapijten, zag er zeer goed uit. De ge- 
sprekken liepen over de gewone onderwerpen, wijders 
hadden wij hier eene herhaling van hetgeen wij vroeger 
hebben gezegd omtrent de geschenken , reukwerk , enz. , 
enz. Des dingsdags, den 19, brak het kamp op naar 
Aoung; het was kwart over vijven, toen wij, Z. K. H., 
de Gouverneur-Generaal en ik, met een palankein- 
rijtuig'op weg gingen, dewijl wij eerst eene tijgerjagt 
zouden bijwonen; wij verlieten derhalve den grooten 
weg, ten einde ons naar de bestemde plaats te begeven. 
Na een paar uren over een moeijelijken weg te hebben 
gereden, kwamen wij aan eene tent, die onder schoon 
geboomte aan den oever van den Ganges bij Surajepoor 
was opgeslagen. Wij namen aldaar het ontbijt en ver- 



76 

trokken vervolgens naar laatstgenoemde stad, alwaar 
wij overvoeren. Gedurende de overvaart had ieder 
onzer den blik onafgewend gevestigd op de stad en 
al wat men daaromtrent wist, hetgeen trouwens van 
weinig belang was, werd opgedischt. Hetgeen vooral 
onze aandacht trok, waren eenige gedeelten van -zeer 
schoone gebouwen; gelegen aan de thans hooge boorden van 
den Granges — wij waren destijds in het winter saizoen 
en de waterstand der rivier was zeer laag — leverden 
zij hier, gelijk in vele andere steden van Hindostan het 
geval is, een verrukkend en trotsch schouwspel, vooral 
op den afstand gezien, waarop wij ons van daar bevon- 
den, dewijl de daar tusschen staande gebouwen, die 
slechts van klei en leem zijn gevormd, niet in het oog 
vaUen en dit alles vormt alsdan een geheel, dat inder- 
daad prachtig mag genoemd worden. Het is hiermede 
als met de roemrijke mannen van vroegeren tijd, wier 
namen aan de geschiedenis behooren; al de kleine vlek- 
ken, die hen bij hun leven ontsierden, verdwijnen op 
den afstand waarop men hen aanschouwt en men ziet 
slechts de hoofdtrekken, die onze bewondering steeds 
levendig houden. 

Wij werden in schuiten de rivier overgezet, terwijl 
onze howdah's, geweren, enz., in andere vaartuigen 
waren geladen. Ruim een twintigtal olifanten kwam al 
zwemmende achteraan ; in een oogenblik waren die ont- 
zaggelijke gevaarten onder den spiegel van het water 
verdwenen en eerst aan de overzijde kwamen zij de een 
na den anderen weder boven; zij zijn groote minnaars 
van zwemmen en duiken somtijds geheel onder water. 
Aan de overzijde aangekomen, werden zij tot de jagt 
toegerust. 



77 

Ons jagtgezelschap bestond uit Zijne Koninklijke 
Hoogheid, den Gouvemeur-Greneraal en bijna zijn gan- 
schen staf; wij bereden vierentwintig olifanten en had- 
den daarenboven eeüige ruiters bij ons met lange hon- 
den en valken. Het veld, waar de jagt werd gehouden, 
was een jungle, dat is eene soort van wildernis, begroeid 
met wilde struiken, boomen, biezen, riet en hoog gras; 
het was een zeer ongelijk terrein, dat zich aan de 
eene zijde uitstrekte langs den Ganges en aan de land- 
zijde grensde aan suikervelden, bouwlanden, enz. 

Ieder beklom een olifant, die op de volgende wijze 
tot de jagt was toegerust. De howdah, — het rijtuig of 
de bak er van, waarin de jager is gezeten, — wordt 
door den olifant gedragen; die, welke men bezigt om 
ter jagt te gaan, hebben veel overeenkomst met eene 
groote tilbury, zijn van vlechtwerk gemaakt en hebben 
twee zitplaatsen; aan het voorgedeelte bevindt zich een 
geweerrek, waarin ieder jager drie geweren met dubbe- 
len loop heeft, waarvan twee met kogels en één met 
hagel is geladen voor klein wild. Achter 'den jager zit 
een knecht, ten einde de geweren te laden, zoodra die 
afgeschoten zijn; véér hem zit schrijlings op den nek 
van den olifant de mahout, die, gewapend met een 
kleinen ijzeren haak, het kolossale dier leidt en bestuurt 
als een gehoorzaam en verstandig kind. Aan de eene 
zijde van den olifant hangt, een ladder; wil men zich 
nu in het rijtuig zetten, dan beveelt men den olifant 
• zich op de knieën te leggen, — • het teeken daartoe is 
het woord bdn^ — plaatst den ladder en klimt in het 
rijtuig. De olifant is een' buitengewoon zachtaardig, 
gedwee, verstandig en behoedzaam dier, trouw in het 
gevecht tegen tijgers, beeren en wilde zwijnen, mits zij 



78 

er aan gewoon zijn, want anders schrikken zij wel eens 
en, gebeurt dit, dan is er geen houden aan; dan worden 
zij door geene rivieren tegen gehouden, dan rennen zij 
tusschen het hoog geboomte door, in huniïe zenuwach- 
tigheid verliezen zij alle omzigtigheid uit het oog en 
de Jager stelt zich met schrik het lot van Absalom, 
hangender gedachtenis, voor den geest. Men hoort een 
tal belangwekkende verhalen van voorvallen en waag- 
stukken, die op deze echt mannelijke en gevaarvolle 
jagt moeten hebben plaats gehad en geen wonder wan- 
neer men den tijger heeft leeren kennen, het terrein heeft 
gezien en, gelijk met ons het geval was, geheel vreemd 
is aan de taal des lands , zoomede aan de bewegingen van 
den olifant, ja, moet men geloof slaan aan hetgeen de 
jagers vertellen, dan zijn er dikwerf wonderen geschied. 
Wat mij betreft, nooit bevond ik mij in gelukkiger 
stenmiing dan dien morgen, maar ook zelden heb ik 
grooter teleurstelling ondervonden. 

Nadat onze olifanten in eene breede linie waren ge- 
schaard en onze marsch was begonnen, had er iets 
plaats, waardoor ik alle zelfvertrouwen verloor. Achtmaal 
schoot ik op zwarte patrijzen en miste telken male, 
hetgeen blijkbaar aan de mij ongewone beweging van 
den olifant moest worden toegeschreven. Eindelijk trof 
ik er een paar, benevens een haas, dien de olifant met 
zijn snuit aan den knecht ^toereikte. Maar de grootste, 
teleurstelling, die ik ondervond was deze, dat wij hoe- 
genaamd geen tijger of beer, ja, zelfs geen wild zwijn 
ontmoetten , zoodat de ^egeteekenen van onze jagt uit- 
sluitend bestonden uit klein wild , benevens een nielgaï 
of nilegaï, een dier waarvan de naam mij vroeger ten 
eenen male onbekend was ; het had de grootte van eene 



79 

kleine koe of groot kalf, zijne huid is bedekt met zwart 
en wit haar en heeft eene grijze, zoogenaamde peper en 
zout kleur; op zijn kop draagt het kleine hoorns als 
eene koe en heeft in gedaante eenige overeenkomst met 
een paard, eene koe en een hert. Naar ons verhaald 
werd, is zijn vleesch zeer droog en ten gevolge daar- 
van weinig geacht. De hooge hittegraad, waaraan wij 
'blootgesteld waren, deed ons de jagt kort na het mid- 
daguur eindigen; drie heeren van ons gezelschap joegen 
door tot 5 ure, schoten nog veel klein wild, zagen drie 
nielgaï's, doch bragten er geen enkelen van mede. De 
valken gaven blijken van eene slechte opvoeding te 
hebben genoten en mankeerden geheel en al. 

Des woensdags, den 20, brak het kamp weder op 
en werd verlegd naar Marajepoor, dat op een afstand 
van 15 mijlen van Malwa ligt. Ik vertrok ten 5 ure 
en bereed een olifant, die sterk stootte, dat waarschijn- 
lijk aan de vermoeijenis yan den vorigen dag moest 
worden toegeschreven, ten gevolge waarvan zijne voeten 
zeer deden.. Wij volgden een breeden, hoog gelegen 
w^, die ved op een dijk geleek, passeerden eene.schoone 
brug en zagen verscheidene fraaije moskeen met mi- 
nareh's. Het scheen, dat de tabaksteelt in deze streken 
op grooter schaal werd beoefend dan elders het geval 
was. Hier en daar zagen wij verscheidene cyrusvogels, 
die in Hindostan zeer in eere worden gehouden; de 
reden er van ligt in dezelfde oorzaak, waarom bij ons 
de ooijevaar in zoo hooge achting bij het volk staat; 
deze vogel is blaauwachtig van kleur, heeft dezelfde 
gedaante als de ooijevaar, doch is veel grooter dan 
deze. Den daaropvolgenden dag gingen wij weder ten 5 
ure op reis. De heer Osbome, Chef van den staf , een 



80 

neef van den Gtouvemeur-Qeneraal , bevond zich met 
mij in hetzelfde rijtuig. Onder weg had er eene groote 
verandering in de marschorde plaats door de onhandel- 
baarheid van sommige paarden, zoodat wij een tijd lang 
op olifanten reden, doch later met rijtuig het kamp te 
Cawnpore of Kahnpore binnentrokken; daar dit een 
militair kantonnement was, stonden bij onze aankomst 
in het kamp alle troepen onder de wapenen. Ten elf* 
ure was er lever bij den Gk)uvemeur-Generaal, waar alle 
lieeren aan hem werden voorgesteld; des avonds was er 
bal in de tent. 

Cawnpore wordt eene stad genoemd en telt een laks of 
100,000 inwoners ; zij ligt aan den Ganges en beslaat, zon- 
der het kantonnement er bij te rekenen, eene ontzaggelijk 
groote oppervlakte, uithoofde de woningen dezer talrijke 
bevolking slechts weinige straten uitmaken, in de be- 
teekenis, die wij gewoon zijn aan dit woord te hech- 
ten. Men vindt er derhalve slechts op zich zelf staande 
huizen met tuinen; de bodem is door het afstroomendê 
regenwater zoodanig doorsneden met voren, gleuven en 
kanalen, dat men dikwerf een grooten omweg moet 
maken om van het eene huis naar het andere te gaan. 

Er is hier eene episcopaalsche kerk, eene kapel, 
schouwburg, messroom, assembly room, barakken, enz. 
Cawnpore is bijzonder beroemd om het aldaar bereide 
leder en de zadels, die er vervaardigd worden. 

Het kantonnement bevatte: 

1 brigade artillerie van 18 stukken, 

1 batterij europesche artillerie te voet, 

1 batterij inlandsche dito, 

1 regiment koninklijke dragonders, 



81 



2 regimenten inlandsche kavalerie, 
1 bataillon europesche infanterie, 

3 bataillons inlandsche infanterie. 

De magt, die hier is bijeen getrokken, toont al da- 
delijk aan, dat men bij vreemde naburen is; de Ganges 
scheidt hierengelsch Hindostan van het koningrijk Oude. 
Ik ontmoette hier een kolonel Campbell , die mij op het 
eerste gezigt herkende en mij bij den naam noemde. Welke 
moeite ik mij gaf, ik kon mij niet herinneren hem ooit 
te hebben gezien. Eindelijk helderde zich de zaak op en 
nu bleek het, dat er twintigtal jaren was verloopen , sedert 
wij elkander hadden gezien; hij was in 1816 aide-de- 
camp bij den Generaal Don, Gouverneur van Gibraltar, 
en was sedert dien tijd nog al veranderd. Daar wij eenige 
dagen te Cawnpore bleven, acht ik het niet ongepast ons 
dagverhaal voor een oogenblik ter zijde te stellen en 
eenige opmerkingen mede te deelen nopens de betrek- 
king, waarin de Engelschen tot Hindostan staan en de 
magt, die zij aldaar uitoefenen. 

Hindostan, en onder deze benaming versta ik hier 
de gansche uitgestrektheid lands, die regtstreeks in de 
magt der Engelschen is of onder hunnen invloed staat , 
Hindostan is onder hun krachtig, eenvoudig beheer, 
toch bijna een te uitgestrekt gebied. Zij noemen het // an 
overgrown Empire." Hoe dit zij, de gewapende magten 
het ontzag daardoor ingeboezemd, is het eenige middel 
waardoor zij zich kunnen staande houden; belaagd van 
buiten, zien zij zich somtijds genoodzaakt, ten einde te 
behouden hetgeen zij hebben, om tegen wil en dank 
verder te gaan dan de grenzen eener voorzigtige staat- 
kunde. Dit heeft zijne nuttige zijde , want het houdt de 
militairen in beweging, strekt hun tot eene oefenschool 

6 



82 

voedt hunne eerzucht, versterkt de discipline, bindt hen 
hechter zamen; maar aan de andere zijde bestaat er eene 
grens, die niet kan worden overschreden. Een land, dat 
in taal, zeden, wetten en gewoonten geheel vreemd is, 
dat eene bevolking telt van meer dan 150,000,000 zie- 
len, wordt bestuurd door een handvol ambtenaren; aldaar 
wordt de orde gehandhaafd door eene geringe militaire 
magt. Deze bestaat 

in Bengalen: uit 74 regimenten inlandsche infanterie 
en 10 regimenten kavalerie, 

in Madras: uit 52 regimenten infanterie en 8 regi- 
menten kavalerie, 

in Bombaj: uit 26 regimenten inlandsche in&nterie 
en 8 regimenten kavalerie, 
waarbij nog moet worden geteld de artillerie, (1) genie, 
ongeregelde kavalerie. De europesche troepen maken ge- 
zamenlijk 40 ik 50 regimenten uit. Dit is de militaire magt , 
waarover zij kunnen beschikken en de verhouding waarin 
de europesche tot de inlandsche troepen staan. De in- 
landsche troepen hebben verre weg de meerderheid in 
aantal, en zij zijn het, die het meest hebben toegebragt 
ter onderwerping hunner land- en geloofsgenooten. Uit- 
hoofde dit //overgrown Empire" eene militaire regering 
heeft, en daardoor alléén kan blijven bestaan, laat zich 
al aanstonds bevroeden, hoezeer men van de inlandsche 
troepen afhankelijk is; de kern er van bestaat uit Sit- 
tris en Baaipoots, die, door Engelschen aangevoerd en 
gedisciplineerd , in trouw voor geene troepen ter wereld 
behoeven te wijken. Nooit is door hen een schijn van 



(1) Zij hebben (in 1838) 9 ponders met kameelen bespannen, 
waarmede men 18 mijlen per nur kan afleggen. 



83 

verraad gegeven; slechts tweemaal heeft er een opstand 
onder hen plaats gehad , maar toen ook was hen onregt 
aangedaan; de eerste maal geschiedde zulks te Vellore, 
de andere maal op Java (1). 

Maar hebhen er opstanden plaats gehad, die zijn on- 
middellijk gedempt, er zouden er kunnen uitbreken, die 
geene krachtsontwikkeling, hoe ook genaamd, bij magte 
zou zijn om te breidelen, want wie kan voorshands be- 
palen hoe ver deze zich zal uitbreiden. 

De zedelijke magt, die de Europeër zoo lang op het 
gemoed des inlanders heeft uitgeoefend, zal eindelijk door 
het langdurig verkeer zijne toovermagt verliezen. Zou 
het niet tot de mogelijkheden kunnen behooren, dat 
door de inlandsche troepen in hun godsdienstig gevoel 
te kwetsen en door andere bijkomende omstandigheden ? 
het onderling vertrouwen verbroken en de magt der 
overheerschers geknakt werd. Het is een wel gevuld en 
wel bewaard kruidmagazijn, waarvoor men niet de minste 



(1) Toen in 1825 de oorlog tegen de Barmannen werd aangevan- 
gen en men troepen derwaarts deed optrekken , had men aan 
sommige inlandsche regimenten het geloof ingeprent , dat de Bar- 
mannen betoöverd waren , zoodat lood noch staal hen kon deren ; 
omstreeks dienzelfden tijd was een maatregel van bezuiniging inge- 
voerd , die alleen de militairen trof. Hierdoor werd of hun bijgeloof 
of hnnnc trouw op te zware proef gesteld; toen een bevel werd 
gegeven tot monstering op de parade , waa het 47ste regiment niet 
te bewegen om uit te komen ; dit voorbeeld begon een nadeeligen 
invloed uit te oefenen op andere regimenten. Ten einde het kwaad 
met wortel en al uit te roeijen, werden twee regimenten konings- 
troepen en eene batterij artillerie er op afgezonden ; na de laatste , 
doch vruchtelooze aanmaning om tot hunnen pligt terug te kee- 
ren, begonnen deze hun vuur te openen, en het regiment werd 
vernield. Zij , die niet waren doodgeschoten , werden opgehangen , 
en het 47ste regiment van de lijst der armee geschrapt. Hiermede 
was de zaak uit en men heeft er later geene nadeelige gevolgen 
meer van ondervonden. Deze demonstratie was geheel lijdelijk. 



84 

vrees koestert; komt er echter toevallig eene enkele vonk 
in, dan vliegt alles in de lucht. Maar al moge het be- 
staan van zoo iets denkbaar zijn, zoo bestaat het echter 
nog niet en met kracht handhaven de Engelschen hun 
gezag in deze bezittingen. 

De kampementen of plaatsen , waar eene kern van 
troepen wordt gevonden, die steeds gereed zijn om op 
te rukken, zijn met oordeel gekozen en vormen als het 
ware een net over het geheele land; het zijn de punten» 
waar de sterke hand steeds gereed is om de orde te 
handhaven. Het zedelijk overwigt en het zelfvertrouwen 
der Europeërs is van dien aard, dat het aan het won- 
.derbaarlijke grenst, wanneer men ziet, hetgeen zij durven 
en kunnen doen; zij evenaren, ja, overtreffen in dit 
opzigt, hetgeen door Cortez in Mexico is verrigt. Een 
wezenlijke steun vinden de Engelschen ten eerste in den 
haat en de wangunst, die tusschen de Musulmannen en 
Hindoes bestaat, en vooral in gebrek aan sjstema, een- 
heid, onderling vertrouwen, waarbij nög komt slechte 
politie, slechte administratie en gebrek aan vaderlands- 
liefde bij de massa des volks, te onbeschaafd om de 
geschiedenis van hun land te kennen, of door eenige 
herinnering er aan verbonden te zijn (1); kenden zij de 
geschiedenis, zij zouden er uit leeren, dat de omkeer van 
zaken voor hen inderdaad geen groot verlies mag geacht 
worden, dewijl zij onder vroegere regeringen niet minder 
ellendig waren, dan thans het geval is, ja, welligt zouden 
zij aan de britsche overheersching boven hun eigen zelf- 
standig volksbestaan de voorkeur geven. Een oorlog in 



(1) Dit bestaat alleen bij de Brahminen, die, bij het voeden 
Tan hunnen trots , tevens de oyertuiging bezitten , dat een terug- 
keer tot vroeger aanzien onmogelijk is ! 



85 

Hindostan kost ongemeen veel geld en baart groote 
zorgen, want de middelen van vervoer zijn gering, 
het terrein is zeer uitgestrekt, de wegen zijn slecht 
en de nasleep van tenten voor kampementen, voedsel, 
en krijgsmaterialen, vordert eene verbazende menigte 
olifanten, kameelen en paarden. Deze dieren hebben op 
hunne beurt weder eene ontzaggelijke hoeveelheid voeder 
noodig en er wordt bovendien eene groote menigte meur 
schen gevorderd om hen te leiden en te verzorgen r 
zoodat een indisch leger een nasleep heeft, die bijna 
even talrijk is als het leger zelf. Hoe grooter de na- 
sleep is, des te geringer is de magt, maar des te 
grooter de verwarring. Deze nadeelen lijden beide par- 
tijen, doch vergelijkenderwijs ondervinden de Euro- 
peërs er minder bezwaar van dan hunne tegenpartij 
Dit zou op zich zelf reeds voldoende zijn om eene be- 
slissende meerderheid a^n de Engelschen te verzekeren, 
die dan ook werkelijk in eene groote mate daarin bestaat. 
Neemt men hierbij in aanmerking, dat geld de zenuw 
des oorlogs is, dan bevroedt men al aanstonds, dat een 
land, waar alle administratieve kennis ontbreekt en reeds 
zoo lang er buiten is gehouden, ook daardoor verre ten 
achter ligt bij eene magt, die orde en overleg paart aan 
ondervinding; weldra toch zal dit land zoo uitgeput 
zijn , dat het niets bezit dan wenschen voor de toekomst 
en het knagend bewustzijn, door tweedragt en slecht 
bestuur zijn ondergang te hebben berokkend. 

De inlandsche troepen der Engelschen zijn godsdien- 
stig, militairen van stand en roeping; geschaard onder 
de engelsche vanen, genieten zij achting, hebben zij 
hunne eigene wetten , worden zij gekleed , gevoed , prompt 
betaald en op den ouden dag behoorlijk verzorgd; zij 



86 



zijn dus individueel gelukkig, en zulks in veel grootere 
mate dan het geval zou hebben kunnen zijn in het 
verwarde huishouden hunner vroegere Lands-souvereinen. 
Daarenboven wordt door de Engelschen zorg gedragen', 
dat het aantal Musulmannen en Hindoes in elk regi- 
ment aanwezig, tegen elkander opweegt, dewijl deze, 
door ouderlingen haat vervoerd, elkander immer wan- 
trouwen en nimmer eene en dezelfde lijn trekken. De 
regimenten worden nooit gedurende langen tijd in het- 
zelfde kantonnement of dorp gelaten , ten einde op die 
wijze te verhoeden, dat zij zich te zeer met de bevol- 
king verbroederen, daar als het ware wortel schieten. 
Bovendien worden zij door europesche officieren aange- 
voerd en hebben veeltijds europesche troepen noodig 
om steeds goede soldaten te blijven. De Engelschen 
zijn een bij uitstek praktisch volk , versmaden de lessen 
der ondervinding niet; zij houden zeer goed oog in 
het zeil, zijn naauwkeurig bekend met hetgeen er bij 
hen geschiedt, en daardoor gaat het nut der tegenspoeden 
voor hen niet verloren. Er wordt door sommigen ver- 
haald: de Sipooys hebben zich in Afghanistan, bij den 
terugtogt van de Bala Hissar, slecht gedragen, zijn 
overgeloopen ; er behoort dus niet veel toe om derge- 
lijke troepen aan het wankelen te brengen, enz.; en 
daaruit trachten zij te bewijzen hoe ligtelijk die magt der 
Compagnie zich tegen haar zou kunnen keeren. Te be- 
palen of te voorzeggen wat tot het mogelijke of onmo- 
gelijke behoort, dit is niemand gegeven en mij het 
allerminst ; maar hen , die het gedrag gispen^ der Sipooys 
bij den bewusten terugtogt aan den dag gelegd, ant- 
woord ik, dat dit het eerste geval van dien aard is, 
hetwelk zich heeft voorgedaan, en dat het tevens in 



87 

groote mate zijne verontschuldiging vindt in de om- 
standigheden, die het veroorzaakten; dat, tegen deze 
kleine. smet, anderhalve eeuw van trouw overstaat, dat 
de mensch altijd mensch blijft, dat zij, die voor luttel 
geld bestendig hun leven in de waagschaal stellen, al 
zijn zij door den krachtigen band van tucht en onder- 
geschiktheid zaamverbonden , echter niet tegen alle 
zedelijke eu ligchamelijke beproevingen zijn gewapend, 
geUjk zij er bij dien terugtogt ondervonden. Ten an- 
deren moet hierbij in aanmerking worden genomen, dat 
de Sipooy.wel een gehard krijgsman is , maar hindostansch 
gehard is, dat is, tegen het klimaat van dat land en 
niet t^n de ruwheid eens winters van een bergklimaat 
buiten zijn land, zonder kleeding, zonder voedsel; ieder 
weet het: ventre a&mé n'a pas de maitre. De volgende 
togt der Generaals Pollocks en Nott heeft doen zien, 
dat er op de armee niets te zeggen viel, en dat deze 
voorbijgaande wijfeling niet den geringsten invloed heeft 
uitgeoefend; ik houd mij overtuigd, dat die les niet 
is vergeten en die tegenspoed aan Engeland nuttig is 
geweest, zoowel door de verkregen ondervinding, als 
door de waarschuwing, die zij heeft opgeleverd tegen 
overmoed ! 

Wat betreft systema of beginsel van bestuur, teif dezen 
opzigte was Hindostan vroeger het ongelukkigste land ter 
wereld; daar was de aanbidding van de magt de fait, de 
eerbied voor den troon, zoowel als de kracht, die er van 
uitging, beginsel en wet, en het natuurlijke gevolg hier- 
van was : bestendige verandering en onzekerheid , en deze 
moeten als*de hoofdoorzaken worden beschouwd, dat het 
anders zoo gelukkig gelegen land tot een eindeloozen 
moordpoel is geworden , waardoor ten laatste de val van 



88 

het rijk voor altoos is beslist, namelijk, nadat de minareh 
der halve maan op de pagode was geplaatst. Hetzij men de 
onderdeelen van het verbazend uitgestrekte rijk der 
MogoUen of het eigenlijke Hindostan beschouwt, of de 
groote Mogol als Keizer, Heer en Gebieder van dit 
alles, dit scheen in geheel Indië vast te staan, dat de 
Souverein als een Gk)d werd vereerd. De erfopvolging 
was niet bepaald, familie-betrekkingen openden daartoe 
zelfs niet den weg, want door de veelwij verij, welke 
bij de hindostansche Vorsten zeer in zwang was, ont- . 
stonden er te menigvuldige betrekkingen met» woelzieke 
en eerzuchtige groöten, — omrah's, — wier dochters 
zij ten huwelijk hadden genomen. Gering was menig- 
werf het verschil ten opzigte van den tijd, waarop ver- 
scheidene zonen uit verschillende moeders werden ge- 
boren, waarvan welligt de jongste tot de magtigste 
familie behoorde en ten gevolge daarvan een krachti- 
geren steun bezat dan zijne oudere broeders; neemt men 
hierbij in aanmerking, dat de gaven van verstand en 
hart, gelukkige omstandigheden, niet steeds het deel 
zijn des eerstgeboome , en dat bij die volken als •be- 
ginsel is aangenomen, dat hij, die den musnud, den 
troon, bezit, de wezenlijke Souverein (1) is en als 
zoodanig erkend wordt en men zal spoedig ontwa- 
ren, dat de troon in Hindostan steeds een voorwerp 
moest» zijn van begeerte en door hunne maatschappelijke 
instellingen zelven daartoe was bestemd. De vader Sou- 



(1) In het leven van Alexander den Groote door William zien 
wij , dat iets dergelijks reeds bestond bij het leven van dien grooten 
man. Verder zegt hij: The people of Bengal say: „We arefaitb- 
„ full to the throne ; whoever fills the throne , we are obedient and 
„ true to it. " De koran zegt : het rijk behoort aan deugene , die 
het waardig is. 



89 

verein kon, wel is waar, naar welgevallen een zijner 
kinderen, ja, zelfs een aangenomen kind tot zijn op- 
volger benoemen, maar juist die magt, die onderschei- 
ding, welke van den natuurlijken loop der dingen schijnt 
af te wijken, was eene oorzaak te meer tot het doen 
ontstaan der bloedige tooneelen, die elke troonsopvol- 
ging in Hindostan, op ééne enkele uitzondering na, 
hebben gekenmerkt. 

In een land, waar steeds om den troon werd gestre- 
den , waar de bloedige twisten door burgeroorlogen 
werden beslecht, waar deze somtijds gedurende langen 
tijd bleven bestaan , daar moest de volkswelvaart steeds 
dalen, waarvan het verminderen van de magt der grooten 
tevens het gevolg was. Dikwerf verloor de hoofdlijn der 
Vorsten gansche koninkrijken , terwijl daarenboven handel 
en landbouw allerwege kwijnden. Het plunderen was aan 
de orde van den dag en het geluk en de voorspoed 
eener lange, zegenrijke regering ging verloren alvorens 
beslist was wie de opvolger van den overleden Vorst 
zou zijn. In de laatste dagen der regering van Shah 
Jehan waren zijne vier zonen Onderkoningen van ver- 
schillende gewesten zijner uitgestrekte bezittingen. Al^ 
leen het gerucht van 's Keizers ongesteldheid was vol- 
doende om zijne vier zonen tegen elkander te doen 
oprukken; Aurang Zeb, de derde zoon, behield na 
langdurigen oorlog het veld en den troon, nadat bij twee 
zijner broeders met hunne kinderen had vermoord. De 
tweede zoon vlugtte naar Aracan en is daar vermoord 
geworden — onze beroemde reiziger Wouter Schouten 
bevond zich juist te Aracan, toen de voortvlugtige Vorst 
Suja aldaar aankwam. Hij beschrijft de troonsbekümming 
van Aurang Zeb zeer omstandig in het vierde hoofdstuk 



90 

van het 2^® boek, 1**® deel; — hij hield zijn vader 
gevangen, want zij hadden geen geduld om zijn dood 
af te wachten. Alle wanstaltigheden van een slecht 
bestuur, maar meer nog dan dit, het gemis aan beginsel 
in de wijze van opvolging, hebben zaftmgeloopen om 
het verbazend uitgestrekte rijk der Mogollen, waarvan 
de dynastie zoo vele groote mannen heeft opgeleverd, 
tot dien staat van nietigheid te doen zinken , waarin wij 
het thans gedompeld zien, die reeds in vroeger jaren 
(in 1760) zoodanig was, dat Shah Aulum eene schuil- 
plaats kwain zoeken bij de engelsche Compagnie, die 
destijds zelve ter naauwemood was gevestigd. Ik geloof 
niet, dat de Compagnie destijds droomde van dergelijke 
bezittingen, maar allengs is zij verpligt geworden om 
eene grootere kracht te ontwikkelen, ten einde het 
eenmaal verkregene te behouden; de daaruit voortsprui- 
tende omstandigheden hebben haar allengs eene magt doen 
verkrijgen, waarvan de geschiedenis geene weerga oplevert. 
Ik geloof niet, dat Hindostan bestemd was voor 
volksgeluk — naar onze denkbeelden. Alles was aldaar 
willekeur, ordeloosheid. Van de honderde millioenen van 
menschen waren slechts weinigen in het bezit dier aardsche 
voordeelen, waar men zoo vurig en ten koste van alles 
naar haakt. Onafhankelijke horden, toomelooze berg- 
volken, gelukkige parvenus, nieuwe rijzende volkstam- 
men waren ten allen tijde werkzaam of bragten alles 
in beroering, dewijl de Souverein te veel voor zich 
zelven moest zorgen en veel moest gedoogen, uithoofde 
hij buiten magte was het te verhinderen; het bezit was 
onzeker, onbestendig, de rijkdommen der bewoners ver- 
dwenen uit het land en gingen over in de hand van 
veroveraars. 



91 



De eerste groote , vermaarde overwinnaar was Timour (1 ) 
de Tartaar of Tamerlan. Hij schijnt zich niet in Hin- 
dostan te hebben gevestigd, maar beladen met rijken 
buit en onder schijnbare erkenning zijner oppermagt 
naar Tartarijë te zijn teruggekeerd; een zijner afstam- 
melingen, Odien Mohammed, bijgenaamd de tijger 
(Baber), van moederszijde afkomstig van Gtengis Kahn, 
keerde in 1526 derwaarts terug- en vestigde zich te 
Delhi, de hoofdstad van Hindostan. Onder zijne op- 
volgers waren verscheidene groote Vorsten; onder deze 
blinkt inzonderheid uit Acbar, — acbar beteekent groot, 
dus hier de Groote bij uitnemendheid, — welligt de 
grootste aller Vorsten en verwinnaars. Onder de rege- 
ring van Shah Mohammed had, ten jare 1739, de inval 
plaats van den beruchten Thomas Kouli Khan, beter 
bekend onder den naam van Shah Nadir. Nadat hij zich 
van Delhi had meester gemaakt, alwaar hij de strengste 
tucht en orde handhaafde en nog niet bepaald had wat 
verder te ondernemen, verspreidde zich in den nacht 
van den tweeden dag na de inneming der stad het ge- 
rucht, dat Shah Nadir was gedood; er bestond inder- 
daad een toeleg om den Vorst te dooden, maar men 
had slechts een zijner ministers getroffen. Op het ver- 
nemen hiervan, greep het volk naar de wapenen en 
alvorens de orde was hersteld, had reeds een duizendtal 
Perzianen het leven verloren. Deze, woedend over het 
gepleegde verraad, vroegen de toestemming van den 
Shah om zich hierover te wreken. Nu ving men aan te 



(1) Ik heb hier meer bepaaldelijk het oog op de latere tijden , 
nadat de opvolgers van Mohammed , tot welke secte zij ook mogen 
behooren, reeds in Hindostan gevestigd waren. 



92 

moorden, te plunderen en te branden; naar verhaald 
wordt, vielen 100,000 inwoners van allen rang en stand, 
jaren en kunne onder het moordend staal. Op het smèe- 
ken des Keizers gaf Shah Nadir last om het plunderen 
te staken en zoodanig was de tucht bij het leger, dat 
de orde binnen een kwartier uurs was hersteld. Shah 
Nadir bleef 37 dagen in Delhi en vertrok met al de 
schatten, die hij door allerlei middelen had bijeen kun- 
nen rapen; verschillend zijn de opgaven der schrijvers 
nopens de hoegrootheid van den buit, want deze moet 
volgens hen 13 ^ 32 millioen pond sterling hebben 
bekopen. Men bevroedt ligtelijk, dat de stad zich nim- 
mer van dezen slag heeft hersteld ; bij het vertrek van 
Shah Nadir bleef Mohammed Keizer. Latere plunderin- 
gen, tegenspoedeil en tractaten hebben haren ondergang 
voltooid en de thans regerende Keizer leeft van een 
pensioen der engelsch-oostindische Compagnie. 

Onder de steeds magteloozer wordende opvolgers van 
Acbar is het rijk voortdurend meer en meer verbrok- 
keld geworden. Het koningrijk Oude heeft thans nog 
eene schaduw van onafhankdijkheid overgehouden; het 
rijk Lahore (1) is toegevallen aan den gelukkigen Sheik 
Eunjeet Singh. Hyder Ali was mede een gelukkig sol- 
daat, die op den troon van Mysore was verheven en diens 
zoon Tippo Saheb, ha hem een der krachtigste en meest 
gevreesde vijanden der Engelschen; toen deze eindelijk 
door hen was verwonnen en de magt der Mahratten en 



(1) Lahore of de Punjaub: dit laatste woord beteekent „vijf 
rivieren", die dit rijk doorstroomen en in den Indus of Seinde 
vallen. Alexander is van daar teruggekeerd. De Satledge, een 
tak van den Hyphasis, scjieidt (in 1838) dit rijk van de engelscho 
bezittingen. 



93 

Pranschen, die, wel is waar, kort heeft bestaan, maar 
eene luisterrijke toekomst scheen te beloven, was ver- 
nietigd, is de magt der Engelschen als het ware van zelf 
tot die hoogte gestegen en zoodanig ontwikkeld gewor- 
den, gelijk zij thans het helderst blinkt en geene 
mededinging behoeft te vreezen. 

Het spreekt van zelf, dat de Engelschen die magt 
niet zonder schromelijke onkosten tot die hoogte heb- 
ben doen stijgen; niettemin is het aan ieder bekend, 
welke schatten, zoo door de Compagnie, als door par- 
ticulieren naar Engeland zijn overgebragt. Men kan 
hieruit nagaan, hoedanig de toestand van het land zelf 
moet zijn, nadat verlichte en onverlichte veroveraars, 
die in één opzigt volkomen met elkander overeenkwa- 
men, — in hunne onverzadelijke begeerlijkheid, — het 
gedurende eeuwen hebben overheerscht. Het is intusschen 
zeker, en den meer verlichten overwinnaar niet onbe- 
kend, dat de bronnen van een land of rijk hetwelk 
sedert twee eeuwen zoo veel heeft geleden, waaraan 
gedurende dien tijd zoo vele schatten zijn ontnomen, 
eindelijk langzaam moeten vloeijen, zoo niet geheel op- 
droogen, dat op herstel er van weinig hoop overblijft 
en dat slechts door opbeuring en verlevendiging van 
handel en landbouw een dragelijk lot er aan kan worden 
verzekerd. Door het ten onderbrengen hunner vijanden en 
de magteloosheid der grooten, is het hun gemakkelijker 
geworden het lot der massa's te verbeteren en terwijl 
zij nu als Opperheer de renten der landerijen ontvangen, 
is door het herstellen en handhaven der inwendige rust 
de landbouw meer ontwikkeld en uitgebreid dan in lan- 
gen tijd het geval is geweest. Door de kanalen tot be- 
sproeijing van het land, welke gedurende de vroegere 



94 

twisten waren verstopt, weder te doen vloeijen, nieuwe te 
openen, zal de vruchtbaarheid des lands milde zegeningen 
verspreiden, terwijl een andere maatregel door hen inge- 
voerd, waardoor de rust bevestigd blijft onder degrooten 
en Souvereinen, — die zij, vreemd genoeg! het bestaan 
gunnen, — niet in geringere mate zal medewerken om 
de welvaart des lands op te beuren en te verhoogen. 

Zij hebben bepaald, dat alleen de oudste zoon gereg- 
tigd is tot de opvolging. Nu is de Koning hun man en 
de Kroonprins niet minder en daar Acbars, Alexanders 
en Napoleqns niet dagelijks verschijnen, is de toekomst 
der meeste indische Vorsten thans verzekerd ; behoudens 
de eigenliefde den mensch aangeboren en, ik zou haast 
zeggen, de verpligte werkeloosheid, waartoe zij als Mo- 
narchen op pensioen zijn gedoemd, die hun zoo veel 
tijd tot denken, zuchten en wenschen overlaat, mag 
hun lot dragelijk worden genoemd. Het volk, de groote 
massa, wint er veel bij, want of zij diensten doen, 
schattingen, landrenten, of wat zulks wezen moge, 
betalen aan hunne oorspronkelijke potails, zemindar's 
of aan den collector, dit zal hun bijna onverschillig 
zijn; hiervan echter zullen zij de overtuiging erlangen, 
dat zij daarbij minder aan willekeur zidlen bloot staan, 
dat de voortbrengselen hunner nijverheid, de vruchten 
van hunnen arbeid niet geheel voor hen verloren gaan. 
Daarbij komt, dat rust, vrede en orde een weldadi- 
gen invloed moeten uitoefenen op de bewoners van een 
land, waar dergelijke zegeningen bijna evenmin bekend 
als gewaardeerd zijn geworden; en indien nu de regter- 
lijke magt door Engelschen geleid werd, in het huishou- 
delijke, met den heiligen eerbied den Engelschen voor 
de wet ingeschapen, dan zou dit volk een zegen 



95 

smaken, waarvoor zij zich niet geschapen waanden. 

Engeland heeft het grootste belang bij het behouden 
van den vrede ; dat de regering hiervan is doordrongen , 
blinkt, dunkt mij, ten duidelijkste door in hunne poli- 
tiek. Of zij er in zuUen slagen om die te behouden, 
zullen weldra de gebeurtenissen bewijzen, waarvan ik 
later zal spreken, want met den besten wil ter wereld 
is men niet zeker het doel te bereiken, dat men zich 
heeft voorgesteld. Ten andere is de Compagnie op zulk 
een standpunt geplaatst, dat zij, door te groot vertrou- 
wen op hare magt, de voorzigtigheid uit het oog zou 
kunnen verliezen. 

De laatste oorlogen, door de Engelschen gevoerd, 
waren gerigt tegen Burtpoor en tegen de Burmannen. Te 
Burtpo(»r was een opgeworpen Souverein, die ten onder 
moest worden gebragt tot handhaving van het beginsel, 
door de Engelschen omtrent de troonsopvolging aange- 
nomen. 

Burtpoor is eene vrij uitgestrekte stad, beschermd 
door wallen van klei, waarop geen projectiel iets ver- 
mogt,en omringd door grachten, die men vol water kan 
doen loopen; binnen eene dergelijke welverdedigde stad 
waande de nieuwe Souverein zich volkomen veilig. De 
Engelschen sloegen het beleg voor de stad, onder Lord 
Combermere, de loopgraven werden geopend en, nadat 
vele kleine mijnen waren mislukt, werd eene ontzagge- 
lijke mijn aangelegd en geladen met 40,000 pond bus- 
kruid. Toen alles in gereedheid was gebragt om de mijn 
te doen springen, stonden troepen in de nabijheid ge- 
stationneerd om onmiddellijk na de uitbarsting storm 
te loopen. Er liet zich een dof gedreun hooren, eene 
ontzettende massa aarde rees tot twee herhaalde malen 



i)6 

opwaarts en werd gevolgd door een geluid, waarbij dat 
des donders niet kan worden vergeleken. Het gansche 
terrein, dat de plek omringde, waar de mijn was aan- 
gelegd, vloog in de lucht en de uitwerking was zoo 
verschrikkelijk, dat honderden der aanvallers, die te 
digt bij de mijn stonden, mede werden gedood, ja, 
bijna een geheel regiment werd onder de uitwerpselen 
begraven. Kort daarna was de stad ingenomen. Burtpoor 
verloor tevens den eerenaam van //de onoverwinnelijke." 
Toen men kort vóór de inneming der stad zich op 
zekere voorwaarden wilde overgeven, werd dit van de 
hand gewezen, want men wenschte hun de stad en het 
laatste prestige te gelijker tijd te ontrukken. De hier 
medegedeelde bijzonderheden zijn uit eene eöhte bron 
geput; ik heb ze vernomen uit den mond van den ka- 
pitein Caine, die de belegering heeft bijgewoond en. bij 
die gelegenheid werd gewond. 

Het handhaven van dergelijke principes is voor mili- 
tairen in zoo verre voordeelig te achten, dat zij er 
onderscheiding, promotie en prijsgeld door verkrijgen, 
want, hetgeen natuurlijk is, de overwonnenen paient 
les pots cassés ! ! ! De blinde Shah Aulum , van wien ik 
vroeger heb gesproken, werd bij zijn. dood in 1806, na 
eene ongelukkige regering van 44 jaar, door zijn zoon 
Acbar opgevolgd. Deze was het , die zonder bloedver- 
gieten den musnud besteeg; hij verlangde, dat hij zou 
worden opgevolgd door zijn derden zoon Wulli Ahud, 
dan dit werd door de Engelschen volstandig geweigerd, 
zoodat bij zijn dood zijn oudste zoon-, Abdul Suffer, 
Keizer is geworden. 

Alvorens van dit onderwerp af te stappen , wensch ik 
hier het verhaal mede te deelen der troonsbestijging, 



97 

die acht maauden vóór onze aankomst te Lucknouw , de 
hoofdstad van het koningrijk Onde, plaats had. Bij het 
overlijden des Konings Nusr ood Deen, in zijne hoofdstad 
Lucknouw, hadden er terstond weder beroeringen plaats. 
De troojisopvolger, de tegenwoordige Koning, een oud 
en ziekelijk man, bevond zich destijds ten huize van den 
engelschen Resident den Luit* Colonel Low; het is mij niet 
bekend of de Koning, dien de Engelschen op den troon 
wenschten te plaatsen, de wettige opvolger was naar 
het door hen aangenomen beginsel, een beginsel dat 
aanvankelijk even moeijelijk was na te leven als in 
werking te brengen, niet omdat zij al aanstonds in ver- 
zoeking zouden geraken om het te verzaken, maar 
dewijl het, bij een dergelijk huishouden, zoo ligt moge- 
lijk is zich te vergissen. Kortom de ziekte des Konings 
had alle pretendenten wakker gemaakt; naauwelijks was 
de tijding van zijn dood ontvangen of eene schrandere 
Prinses deed de woning van den engelschen Resident 
bezetten, hield hem met geweld er in opgesloten, totdat 
de revolutie of de gewelddadige troonsbestijging zijn 
beslag had gekregen. Zij wisten niet, dat de oude, 
ziekelijke man, dien zij bij den Resident in een grooten 
stoel onder schawls en doeken hadden zien zitten, juist 
de door het britsch bestuur gekozen man was, want 
ware zulks het geval geweest, hij zou stellig zijn ver- 
moord geworden; zijn ziekelijk uiterlijk deed hem léven 
en troon behouden. 

Terstond na ^s Konings dood maakte de Prinses zich 
meester van het paleis, en plaatste haren zoon, een 
knaapje van 10 jaren, op den troon, onder den naam 
van Moona Dj&hn, gaf onmiddellijk een durbar — vor- 
stelijke receptie — en toen alle grooten voor den nieuwen 

7 



98 

Souverein bogen en dansers en spelers zijne komst aan 
de regering verkondigden, werd de Resident mede nit- 
genoodigd zich derwaarts te begeven. Deze intusschen 
van alles onderigt, had om troepen geschreven, en, in 
de verwachting, dat zij al dadeUjlc zouden volgen, begaf 
hij zich naar het paleis. Aldaar binnen gekomen, ver- 
waardigde hij zich naanwelijks naar den troon om te 
zien, maar wenkte den Souverein en beval hem dadelijk 
er af te gaan. Vol verlangen vroeg de Prinses aan den 
Resident: erkent hij hem? Op het ontkennend ant- 
woord, dat zij hierop ontving, werden reeds de sa- 
bels getrokken, ten einde den Resident te dooden, 
hetgeen, gelukkig voor hem, door een der aanwezige 
grooten, die aan de zaak twijfelde, werd verhinderd. 
Toen de troepen niet ter bestemder ure opdaagden, trok 
de Resident, de reden bevroedende van het oponthoud, 
zijn horologie, gaf een half uur beraad om tijd te win- 
nen en verlengde dit later, totdat eindelijk de troepen 
kwamen, de kogels door de juichende menigte in de 
troonzaal ylogen, en hiermede was de gansche revolutie 
geëindigd De Prinses met haren zoon werden ingepakt , 
naar elders verzonden en de oude Koning werd op den 
troon geplaatst onder den naam van Nusrood Dowlah. 
Hij is het, die thans regeert en wiens zoon Suraja Shah, 
een schoon man, naar ik gis ruim 40 jaren oud, wij 
straks als Kroonprins zullen ontmoeten. 

Ik heb eenigen twijfel geopperd over het regtmatige 
der opvolging naar het engelsche beginsel, en werd 
daarin versterkt te Lucknouw zelf. Aldaar vernam ik, 
dat een der Prinsen naar Engeland was gereisd, met 
het doel om aldaar zijne regten op den troon te doen 
gelden. Ik heb dien Prins Ekbal ood Dowlah in Hol- 



99 

land en later nog in Engeland ontmoet. Bij gelegenheid 
dat ik hem te 's Gravenhage ontmoette en over die 
erfopvolging sprak — hij kon vrij goed engelsch — 
gaf hij mij het navolgende geslachtregister , op grond 
waarvan hij vermeende tot den troon geregtigd te zijn. 
Hij begint met den wel bekenden: 

Sadat Alee Khan. 

^ deze liet na: 

Qazee ooddeen. Sha hood Dowlah. Nuszood Dowlah. 

Nns rood deen. Ekbal ood Dowlah. Omjad Alee Kahn. 

zoodat hij , Ekbal ood Dowlah , na Nusr of, zoo als de 
naam door hem wordt geschreven Nuser Ooddeen, Ko- 
ning had behooren te zijn, uithoofde, gelijk ik ver- 
meen, van het kinderloos overlijden van Nusr ooddeen, 
als zijnde hij de aoon van Shah ood Dowlah, den 
tweeden zoon van Sadat Alee Khan ; nogthans men 
gelooft zoo gaarne, hetgeen men wenscht en ik ben 
hier geen bevoegd beoordeelaar. 

Moeijelijk is het zich een juist denkbeeld van dit 
land te maken; dit is zelfs het geval met hem, die het 
heeft bezocht. Het is zoo uitgestrekt, bestaat uit zoo 
vele koninkrijken — ik bedoel hiermede de bezittingen 
van Radja's, welligt oneigenaardig Koningen geheeten, 
want sommigen zijn van zeer geringe beteekenis — 
deze koninkrijken zijn, wel is waar, allen cijnsbaar, 
maar de betrekking, waarin zij tot de Engelschen 
staan, is zoo verschillend, dat ik in mijne korte 
schets daarvan slechts een zeer flaauw denkbeeld zal 
kunnen geven. 

Nergens vindt men hier eene engelsche bevolking, 
met uitzondering van sommige cantonnementsplaatsen , 



100 

waar eenige handwerkslieden zich hebben nedergezet, 
doch in verre na niet in dat aantal als men van den be- 
kenden ondernemingsgeest der Engelschen zou verwach- 
ten. Colonisatie is hier tot heden niet bekend; thans 
echter, nu de invloed der nieuwe regeringsbeginaden 
zigtbaar wordt, nu stoomwegen te land, stoomschepen te 
water de afstanden verkorten, tijd doen winnen, nu de 
ontwikkeling van nijverheid en de ervaring ook hier 
meer en meer worden toegepast, zal zulks ook hier zijn 
krachtigen invloed doen gevoelen , en de vooruitgang zal 
groot zijn. 

De uitgestrektheid des lands en de weinige middelen 
van vervoer, welke men alhier bezat, maakten coloni- 
satie tot eene onuitvoerbare zaak; de aanmerking, dat 
de Engelschen dit nimmer in een tropisch land hebben 
gedaan, geldt niet ten opzigte van Hindostan, uithoofde 
de wintermaanden hier geheel verschillend zijn van het- 
zelfde saiöoen in andere tropische landen. Daar er steeds 
meerderen waarborg wordt gevonden voor het behoud 
der inwendige rust, het vertrouwen in het //overgrown 
Empire" toeneemt, de monopolieziektebij de Compagnie 
vermindert, is het niet te voorzien, welke de gevolgen 
van dit aUes kunnen zijn voor hen, die zich op de 
cultuur toeleggen. 

De Compagnie handhaaft nog het monopolie in opium 
en zout; het monopolie der scheepvaart is afgeschaft en 
freetade bestaat in Calcutta, gelijk in elke engelsche 
haven het geval is. Het afschaflfen van een stelsel, dat 
zoo lang heeft bestaan, is niet het gevolg van bespie- 
gelingen; innige overtuiging, dat elk monopoliesysteem 
zich zelf doodt, heeft zulks te weeg gebragt, terwijl 
de toestand der Compagnie door het aannemen van be- 



101 

tere beginselen aanmerkelijk is verbeterd. Of het octrooi 
de» Compagnie, dat tot 1855 loopt, bij het verstrijken 
van dien tijd wel zal worden verlengd, wordt zeer 
betwijfeld. (1) 

Aan het hoofd van dit uitgestrekte land staat de 
Grouvemenr-Generaal, gewoonlijk een man van hooge 
geboorte, die door zijne jaren en beschaving mag geacht 
worden verheven te zijn boven den invloed van eigen- 
zinnigheid en caprice, en tact genoeg bezit om in den 
omgang met Vorsten en volken kieschheid en gematigd- 
heid te paren aan een besef van eigenwaarde, waardoor 
hij in tstaat is hunne genegenheid te winnen. Zijne magt 
is in Eade, doch in enkele bijzondere gevallen kan hij 
naar eigen inzigt handelen, mits hij de verantwoordelijk- 
heid daarvan geheel en al op zich neme. Hij heeft het 
oppcrtoezigt, ja, hij voert gebied over de gouvernementen 
van Madras en Bombay en heeft in den eigenlijken zin 
des woords eene dictatoriale magt, de eenige, die hij 
behoort te hebben, de eenige geschikt om dergelijke 
wiiELgewesten, op zulk een afstand van het moederland 
gelegen, naar behooren te kunnen besturen. Maar niet- 
temin is het er verre van af, dat hij niet verantwoor- 
delijk zou zijn. De processen in der tijd gevoerd tegen 
den voormaligen Gtouvemeur-Generaal Warren Hastings, 
bewijzen dat die hooge betrekking bij hen insgelijks 
vele belagers heeft, dat men, zelfs wanneer men zijn 
land werkelijk goed dient, zich niet kan vrijwaren tegen 
de aanvallen van partijen, die zoo dikwerf hunne dwaal- 



(1) De Compagnie deelt jaarlijks 10 pCt. uit op hare aandeelen 
en men zegt , dat haar inventaris groot genoeg is om het gansch^ 
kapitaal, door hwi opgenomen , af te lossen. 



102 

b(>grippen ingang weten te doen vinden bij de onwetende 
massa , en ten slotte niets anders dan kwaad stichten , 
ja, welligt niets anders beoogen. 

De Raad van Indië bestaat uit 4 h 5 leden, mannen 
van kennis en ervaring, op wier trouw men zich kan 
verlaten. Er zijn 3^4 Secretarissen-Generaal, waarvan 
sommigen leden zijn van den Raad, mede door en door 
kundige, hoogst beschaafde mannen; zij mogen worden 
beschouwd als de spillen, waar alles veelal om draait. 
Gelijk het geval is bij alle departementen van algemeen 
bestuur in Engeland, stellen zij de Kroon in staat een 
Gouverneur derwaarts te zenden , die zich nimmer te 
voren met de kolonie of koloniale aangelegenheden heeft 
bemoeid, maar die door staatkundige bekwaamheden en 
kennis uitblinkt; geen persoonlijk belang, maar dat van 
het algemeen beoogende, zien zij zich door de bekwaam- 
heid van het personeel en de hooge mate van toewijding 
en discipline, welke bij de Engelschen de kenmerken 
mogen worden genoemd van ondergeschikten, in staat 
gesteld hunne 'bestemming naar eisch te vervullen, een 
en ander het gevolg van een stelsel, dat nog nimmer 
nadeelig heeft gewerkt. (1) 



(1) Bij de Compagnie of in Bengalen is de gansche huishou- 
delijke iiirigting aan zulke stipte bepalingen onderworpen, dat 
het, oppenlakkig beschouwd, aan het kinderachtige grenst en toch 
heeft dit een groot nut, want daardoor wordt de eendragt en tucht 
ten zéérste bevorderd; eenmaal gemaakt zijnde, werken deze 
bepalingen zeer voordeelig. Toen ik den Gouverneur- Generaal het 
eerst ontmoette vroeg hij mij : „Monsieur est- il Ie représentant de 
„sa grande nation?" Daar ik deze vraag niet begreep en niet 
wist waar het heen moest, antwoordde ik op koelen toon: „que 
„je comraandais la Bellone," er bijvoegende: „Pourquoi son 
„ExceHenco me fait-elle cette question, dont je ne sens ni Ie 
,, but , ni la portee. " Toen vervolgde hij lagchende , dat kort vóór 
mijne komst het fransche fregat TArtémisc op de Hooghly was 



103 

De Gbuvemeuï-Generaal reist Veelal door het land; 
dit verhindert evenwel in geenen deele, dat het gansche 
bestuur den eenvoudigen gang blijft volgen; het oudste 
lid van den raad is Acting of Deputy Gtovemor, die 
natuurlijk het reizend Gouvernement au courant houdt 
van den loop der zaken. 



gekomen, aan boord waan^an zich bevond de Prins d*E. . ., 
Pair van Frankrijk, dien men éene zeereis had laten doen om 
hem wat te laten bekoelen. Te Calcatta gekomen, waar de 
Gouverneur-Generaal zich destijds nog bevond, was de kapitein, 
benevens gemelde Pair, door hem ter tafel genoodigd. Terstond 
na den afloop van het diner was de kapitein naar den Gou- 
verneur-Generaal gegaan en had zeer geklaagd, dat hij aan tafel 
beneden een zijner ondergeschikten was geplaatst geweest, zeg- 
gende: „que c'était lui qui représentait sa grande nation," waarop 
hem door den Gouverneur-Generaal ten antwoord werd gegeven: 
„Monsieur, je vöus demande pardon, je ne savais pas que 
^Monsieur était ambassadeur. Nos lois sur Tétiquette sont tres 
„positives; je ne peux pas moi-même en devier. Monsieur com- 
„ mande nn vaisseaux de guerre a été place oii un capitaine de 
„la marine royale aurait été place et Ie Prince d'E. . ., Pair 
„deFrance, a été place ou un Pair d'An gieterre autait été place, 
„mais je ne savais pas que Monsieur était ambassadeur de sa 
^grande nation," toen en vooral door den toon, waarop de 
Gouverneur deze woorden sprak, gingen mij de oogen open en 
wij lachten beide hartelijk. Het geval was hier te meer opmerkelijk 
daar mijn Prins een Prins van den bloede was. 

Ik wil in geen geval vergelijkingen maken tusschen hetgeen 
hier en op Java gebeurt, maar ieder zal zich herinneren, dat bij 
gelegenheid van een feest Baden van Indië zich verwijderden, 
uithoofde zij beneden den Generaal en Chef van het leger werden 
geplaatst. Op dit punt bestonden, zoo het scheen, geene wettelijke 
bepalingen, want er is over dit voorval naar het moederland ge- 
sehreven, en natuurlijk is er uitspraak gedaan tegen het gevoelen 
en de aanvankelijke beslissing van den Gouverneur-Generaal : dat 
aan een Kaad van Indië, al ware hij het den vorigen dag gewor- 
den , den voorrang toekomt. Wie deze beslissing heeft genomen , 
kan men nagaan; het geschiedde toen wij nog waren in het be- 
slnitenbestuur en behoort, naar mij dunkt, nader in overweging 
te worden genomen, vooral in oorlogstijden. 



104 

De andere ambtenaren hebben allen eene uitgestrekte 
magt, die zij even waardiglijk gebruiken als zij hun 
met vertrouwen is verleend; dit maakt hen tot zelfstan- 
dige menschen. In dit opzigt is de administratie alhier 
geheel het omgekeerde van het ongelukkige, wantrou- 
wende fransche stelsel van controle. In een land van 
dergelijken omvang zou het ondoenlijk zijn een dergelijk 
stelsel in te voeren, daar het steeds een dubbeltal 
ambtenaren zou vorderen , hetgeen de dienst niet bespoe- 
digen en vergemakkelijken, maar integendeel haar zou 
vertragen en belemmeren. 

Met bewondering slaat men de inrigting van hét be- 
stuur gade, en deze bewondering klimt nog, indien men 
in de gelegenheid is om te kunnen beoordeelen hoedanig 
menige allermoeijelijkste zaak op de regte wijze wordt 
aangevat en geregeld. Bij allen, die ik heb ontmoet, 
vond ik dezelfde gentlemanlike vormen, toon en begin- 
selen, die overal en in elke omstandigheid des levens 
even aangenaam en welgevallig zijn voor anderen als 
zulks voordeelig mag geschat worden om hen zelven 
nader aan het doel hunner bestemming te voeren. Wordt 
de Compagnie goed gediend, zij van haren kant beloont 
zeer goed hare dienaren, hetzij miUtaire^ hetzij civile 
beambten. Men kent daar niet het eeuwigdurend trak- 
tement beknibbelen, dat meerendeels nog op de mindere 
ambtenaren drukt, hetgeen tot niets zou leiden, dan tot 
wrevel, welligt tot verhooging der jaarlijksche uitkeering 
met -^ per cent; ten andere steekt er geen nut hoe- 
genaamd in die eeuwigdurende veranderingen van trak- 
tementen, van emolumenten, van regten, van vooruit- 
zigten, enz. Heeft een jong ambtenaar eenmaal zijne loop- 
baan begonnen, dan moet hij die onbekonmierd kunnen 



105 

vervolgen, zonder telkens zijne middelen van bestaan be- 
snoeid te zien, door deze of gene korting, die hem wre- 
velig maakt en hem doet zien, dat het vertrouwen, 
hetwelk hij aanvankelijk had gesteld in zijne hoogere 
ambtenaren, die hij zijne beschermers waande, geheel 
misplaatst is. Wat men er ook over zeggen moge, het 
is eene zaak van hoog belang, de bilHjkheid eischt, dat 
wij zulks erkennen, sHjtendie ambtenaren de beste jaren 
huns levens niet, in zekere mate, in eene vrijwillige bal- 
lingschap; moeten zij niet allen de proef doorstaan of 
hun gestel de wisseKng van klimaat kan verdragen, en 
zijn het niet veelal hunne bemoeijingen, die de beste 
vruchten leveren? Waarom hen dan voortdurend tot 
het voorwerp gekozen van allerlei kwellende maatrege- 
len, dat weliigt het gouden eitje iets of wat vergroot, 
maar waarvan het voordeel, hierdoor verkregen, in verre na 
niet opweegt tegen het kwaad, dat er door wordt gesticht. 
Immers het vertrouwen wordt er door ondermijnd, de 
gehechtheid en toegenegenheid aan de regering, die zij 
dienen, gaan er door verloren en wat kan toch in die 
verwijderde bezittingen en onder ambtenaren van hoo- 
ger belang worden geacht? 

Geen ambtenaar , die uit Engeland wordt gezonden , kan 
in Indië worden geplaatst, dan nadat hij de hindostan- 
sche taal volkomen meester is ; tot dat einde zijn voor- 
bereidende collegiën teCalcutta opgerigt, hetgeen ik ge- 
loof, dat beter aan het doel beantwoord, dan door onze 
jonge lieden te Delft zich stomp te laten werken op het 
geleerde boeken-javaansch , welke taal zij op Java zelf 
binnen veel korteren tijd zouden kunnen leeren, aange- 
nomen dat er werkelijk noodzakelijkheid voor bestaat. 

Ten opzigte van de inrigting der regterlijke magt, 



106 

zal ik mij tot de volgende korte mededeeling bepalen. 
De regterlijke magt is, naar de denkbeelden der Engel- 
schen, alvermogend, uithoofde de wet zulks is. In elke 
engelsche kolonie is de Chief justice of opperregter de 
fait geadeld door zijne betrekkkdng; hij staat aan het 
hoofd van het Hoog geregtshof , dat zijn zetel heeft te 
Calcutta, welk hof regtsmagt heeft over alle Engelschen; 
het is tevens hof van appel voor alle inlandsche hoven. 
De laatsten doen regtspraak in burgerlijke en criminele 
zaken naar de Compagnie's wetten, welke geheel zijn 
ingerigt op den voet van de wetten der Hindoes en der 
Mohammedanen. Deze zijn zeer zacht ; op slechts weinige 
misdaden is de doodstraf gesteld. Overigens moeten de 
regters naauwlettend toezien, want getuigen, raadgevers, 
inlandsche regters, aUen zijn omkoopbaar, en hebzucht 
is gewoonlijk de aanleiding tot de gevoerde twistgedin- 
gen of regelt den uitslag er van. Wilde ik hier eene 
aanmerking maken, het zou deze zijn, dat het, 
naar mijn oordeel, verkeerd gezien, dat het ver- 
keerd gehandeld mag geacht worden overtuigd te zijn 
van het bestaan van grove misbruiken, aan te zien 
dat zij worden begaan , al geschiedt zulks door in- 
landsche regters ten voor- of ten nadede van inlanders 
omdat strikte regtvaardigheid in de regtsvordering zoo 
in civile als in criminele zaken de tucht bevordert en tot 
vereering der wet en van hare dienaren noopt; daaren- 
boven is het de eerste en voornaamste pligt van den 
hoogst geplaatste, van den magthebbende, van den ver- 
winnaaï, onder welken naam hij zulks ook moge zijn 
daarvoor te waken, want regtvaardigheid is het schoonste 
zinnebeeld der oppermagt, geKjk zij er de hechtste 
steun van mag genoemd worden. 



107 

De leden van het Hoog geregthof worden door de 
Kroon , de inlandsche regters door de Compagnie benoemd. 

In britsch Indië wordt eene schijnbaar zonderlinge 
afwijking van den gewonen vorm in het hoog bestuur 
waargenomen; de Gouvèmeur-Greneraal is een dienaar 
der Compagnie, de Opperbevelhebber een officier van 
de Kroon en voert alzoo den titel van Excellentie; als 
Kommandant en Chef van het leger is hij onafhankelijk 
van den Grouvemeur-Greneraal , in oorlogstijd echter 
staat hij onder hem. Deze staat van zaken, die door civile 
en militairen beambten wordt afgekeurd en dikwerf aan- 
leiding tot botsingen heeft gegeven, is, naar ik meen, 
hieruit voortgesproten : in de laatst verloopen jaren is 
het leger in Indië zoo zeer vergroot geworden, dat er 
bevelhebbers van hoogeren rang zijn gevorderd geworden 
dan vroeger vereischt werden. Algemeen zag men hierin 
eene verandering in te gemoet. 

Alvorens deze aanmerkingen en opmerkingen te ein- 
digen, waarvan de goedgunstige lezer mij de min of 
meer onger^dde rangschikking ten goede houde,wensch 
ik op een vroeger aangestipt onderwerp terug te komen , 
namelijk, dat de loop der gebeurtenissen in een niet ver- 
wijderd tijdperk het bewijs zal leveren of Engeland, met 
den besten wil ter wereld, in staat zal zijn den vrede te 
bewaren. 

De eerst aanstaande gebeurtenis, die in verband met 
het tweede van eenigzins hoogere beteekenis wordt, is 
de op handen zijnde oorlog met de Burmannen, een rijk 
van groote uitgestrektheid, gelegen aan de oostelijke 
grenzen van de bezittingen der Compagnie. Het uit- 
breken van dien oorlog zal het bestuur in groote moeije- 
lijkheden wikkelen , want de Compagnie begeert dat rijk 



108 

niet aan hare bezittingen te hechten en het eenige doel 
van den oorlog, tegen dit rijk te voeren, zal derhalve 
zijn het handhaven der zedelijke oppermagt over de 
volken aldaar. Wel is waar, alle kansen op een goeden 
uitslag zijn voor het indisch bestuur, maar welk ander 
voordeel zal er uit dergelijken oorlog kunnen voort- 
spruiten? 

Het klimaat van dat land is zeer ongezond; de ge- 
ringere krijgskundige talenten, die de Burmannen, wier 
moed onbetwijfeld is, in vergelijking van de Engelschen 
bezitten , zouden hierdoor krachtdadig worden geholpen. 
Het schijnt daarentegen, dat de Burmannen door een 
hooger en edeler gevoel worden aangevuurd; zij willen 
herkrijgen, hetgeen zij in den vorigen oorlog hebben 
verloren, en ik geloof, dat men gaarne daaraan zou 
willen toegeven, ware Thonneur de la Castille er niet 
mede gemoeid. 

De vorige oorlog met de Burmannen heeft groote 
schatten gekost, minstens één. lacs ropijen daags, en 
hoezeer de Engelschen overwinnaars zijn gebleven, 
hun enkele punten ontnomen en eene schatting 
hebben ontvangen van ééa croor (1) ropijen, is dit 
toch slechts eene geringe schadevergoeding te heeten. 
Ik vond , dat het denkbeeld van oorlog in verre na niet 
populair was, al moge er in het rijk der Burmannen 
nog vrij wat te plunderen vallen. Verre verkieslijker 
komt hun het bezit voor van de Punjaub of het gebied 
van Labore. Dit land wordt geregeerd door een Radja 
Scheik Runjeet Singh, die slechts ^én oog heeft, reeds 
op gevorderden leeftijd is, maar naar men zegt een sluw» 



(1) Een croor is 100 lacs en derhalve 10 millioen^ 



109 

wantrouwend man is, die veel doorzigt heeft; zijn leger 
is vrij wel geoefend door verscheidene vreemde mili- 
tairen, die hij in zijne dienst heeft genomen, waaronder 
de fransche generaals Allard en Ventura worden geteld, 
waardoor hij zich een weinig gekend gezag heeft weten 
te verschaffen. Zijn rijk, het land van Lahore, behoort 
tot de schoonste streken ter wereld; het mag de tuin 
van Hindostan worden geheeten en is bestemd om, bij 
de uitbreiding en ontwikkeling der stoomvaart op de 
//vijf rivieren" en anderen, maar vooral op den Indus 
of Seinde, tot eene hooge mate van bloei te stijgen. Tot 
dit land behoort mede de schoone vallei van Cashmere , 
is in één woord, het beste gedeelte van Hindostan, en 
mag derhalve wel gerekend worden ten prikkel te kun- 
nen strekken aan de begeerlijkheid. 

Runjeet wordt oud en zoodra hij sterft vangt men 
men aldaar het oude lied aan : de zonen zullen vechten 
om den troon; gebeurt dit, dan trekken de Engelschen 
onmiddellijk het land binnen en de gevolgen laten zich 
voorzien. 

Het zou intusschen mogelijk zijn, dat het oogenblik 
ongeschikt was, uithoofde welligt te gelijkertijd de 
oorlog met de Burmannen uitbreken of gevoerd zou 
kunnen worden en Buima en Lahore zijn aan de tegen- 
overgestelde grenzen der britsche bezittingen gelegen. 

Hetgeen ik hier omtrent Runjeet Singh heb medege- 
deeld, is door mij geput uit de gesprekken, die ik 
dikwerf over hem hoorde voeren en waarin steeds een 
sterk verlangen doorstraalde, dat het tijdstip, waarop 
het zwaard tegen hem zou worden getrokken, toch nabij 
raogt zijn. 

Ik lieb iiiijiK^ aantookcningoii gedurende de reis zelve 



110 



geschreven, naar aanleiding van hetgeen ik zag en ons 
wedervoer, en kan noch mag die thans willekeurig ver- 
anderen. Hetgeen ik ten opzigte van den Punjaub heb 
voorspeld, is door de gebeurtenissen bewaarheid gewor- 
den ; de bloedige oorlog in Cabul en de overwinningen 
aan den Indus hebben bevestigd, hetgeen vroeger door 
mij is gezegd. Aan de noordwestelijke zijde is Hindostan 
thans op eene uitmuntende wijze begrensd; wel zullen 
de nieuw verworven bezittingen van tijd tot tijd het 
tooneel zijn van oproerige bewegingen, zoo lang de 
verwonnenen niet hebben geleerd zich te buigen voor 
de zedelijke overmagt hunner verwinnaars. 

Wordt hier het minst verlangd naar een oorlog tegen 
de Burmannen , zoo zal een dergelijke krijg, hoewel min- 
der voordeelig dan elk andere, hoewel door het onge- 
zonde klimaat buitengewoon veel volk zal worden weg- 
gesleept, niettemin strekken, om de magt, den rijkdom 
en den zedelijken invloed der Compagnie tot haar top- 
punt te voeren. Deze oorlog, die toen op handen scheen, 
is eejjst korteling uitgebroken en woedt nog. 
-^^ Keeren wij na deze beschouwingen tot het vroeger 
behandelde onderwerp terug, en hervatten wij den draad 
van ons verhaal. Wij gingen naar Cawnpore, woonden 
aldaar een diner bij in the assembly rooms, en waren 
den volgenden dag getuige van de ontvangst des Kroon- 
prinsen van Oude, die den Gk^uvemeur-Generaal in 
groote statie kwam bezoeken. Hij was gelogeerd in een 
groot kampement aan den noordelijken oever van den 
Gunges. De Koning zelf was ziek , doch nu werden van 
zijnentwege door den zoon, op oostersche wijze, de ge- 
bruikelijke beleefdheden bewezen. DageUjks zond liij 
vruchten en spijzen voor de tafel van den Gouverneur- 



111 

Gteneraal , benevens vruchten voor Z. K. H. , zoodra hij 
diens komst in het kamp had vernomen. Deze beston- 
den in china's appelen, druiven, gaiaves, granaatappe- 
len , enz. DageUjks kwamen er gedresseerde tijgers (chee- 
ters) lynxen en valken voor de jagt, in één woord, al 
hetgeen eene vorstelijke herbergzaamheid medebrengt, 
werd hier aan den dag gelegd. 

Des zaterdags, den 23, kwam de Kroonprins, ver- 
gezeld van zijne twee zoons, twee broeders en den Re- 
sident, den Luitenant-Colonel Low, een bezoek afleg- 
gen bij den Gouverneur-Generaal; hij was bij die 
gelegenheid omstuwd door een verbazenden stoet, die op 
aUe mogelijke wijzen rijk was uitgedost , gekleed , uitgerust 
en, naar hunne wijze van doen, in volmaakte orde op- 
trok. Eenige adjudanten van den Gouverneur-Generaal 
en de Secretaris-Generaal waren hem tot. aan zijn kamp 
te gemoet g^aan. Ten einde den toegang gemakkelijk 
te maken, was er een schipbrug over den Ganges ge- 
legd. Toen de Kroonprins onder het geluid van pauken 
en trompetten zijn kamp verliet, werd er geld onder 
het voUc gestrooid; op een half uur afstands van het 
kamp genaderd zijnde, ging de Gouverneur-Generaal 
met zijn gansche gevolg in gala tenu hem te gemoet; 
op een kwartier uur afstands van daar ontmoetten zij 
elkander, waarop de Ejoonprins den olifant besteeg 
van den Gouverneur en ter regterzijde van hém plaats 
nam en op die wijze, onder muziek, saluten, enz., het 
kamp binnentrok. Tot mijn leedwezen was deze scène 
stofferiger , dan ooit iets dergelijks door mij is bijge- 
woond, hetgeen te meer te bejammeren was om de rijke 
kleeding der gasten. 

De Kroonprins scheen mij toe een zeer beschaafd, 



112 

beleefd man te zijn. Al aanstonds bespeurde men bij 
de wederzijdsche ontmoeting, dat de betrekking waarin 
deze bezoekers tot de Engelschen staan, geheel ver- 
schillend is van die van andere inlandsche grooten, 
die wij vroeger hadden gezien. Na eenige gesprek- 
ken over de gewone onderwerpen , werd er gedejeuneerd. 
De gasten nuttigden er weinig van, hetzij dat de scho- 
tels hen niet zeer bevielen, hetzij dat zij te zeer wer- 
den afgeleid door de rij schoone dames aan de overzijde 
van hen gezeten, die aangenamer voorwerpen van be- 
schouwing voor hen waren, dan de vergulde en verzil- 
verde rijst en andere opgesierde schotels , hun meer bekend. 
Weldra kwamen de hookka's , daarna werden de geschen- 
ken uitgedeeld en scheidde het gezelschap. 

Het gebruik der hokka of hookka neemt, wel is 
waar, af, maar zij is nog in zwang; men rookt die 
zelfs op bals, hetgeen den oosterschen tint er van niet 
weinig verhoogt. De"* personen, die de hookka rooken, 
meest inlandsche grooten, liggen in rijke oostersche 
kleeding op kussens en tapijten. De hookka verspreidt 
een aangenamen geur en vooral wordt daarvoor bij der- 
gelijke gelegenheden zorg gedragen; het voortdurend 
geborrel is echter minder aangenaam, maar 's lands wijs, 
's lands eer. 

Kort na het vertrek van den Kroonprins werd andermaal 
een durbar gehouden door den Gouverneur-Generaal, 
waarop eene menigte Radja's en Radjatjes verschenen; 
het scheen alsof de stoet, waarmede zij zich omringden, 
steeds grooter werd naar gelang wij verder trokken. 

Den 24 en den volgenden dag was het Kersmis en 
beide dagen werden geheel gewijd aan godsdienst en 
rust; ook het laatste was in verre na niet onwelkom. 



113 

I 

Op een mijner wandelingen gedurende deze rustdagen 
kwam ik toevallig in het kamp der kameelen en zag 
hoe men een jongen kameel den breidel aandeed; hij 
bestaat eenvoudiglijk uit een touw, dat aan het mid- 
denschot van zijn neus wordt vastgemaakt en waarmede 
het dier, bij het opgroeijen meer en meer afgerigt 
wordende, wordt bestuurd. In vele andere landen had 
ik kameelen gezien, doch nimmer zulk een aantal te 
gelijk onder het oog gehad, als hier het geval was. 

Des dingsdags, den 26, had het tegenbezoek plaats 
bij den Kroonprins van Oude, in zijn kamp aan de 
noordzijde van den Granges. Wij vertrokken derwaarts 
met eene menigte olifanten en troepen langs denzelfden 
weg, dien de Kroonprins vroeger had gevolgd. Er was 
bij die gelegenheid eene ontzettende menigte op de 
been. De tenten, waarin wij werden ontvangen, waren 
zeer groot, in goede orde en netjes ingerigt. Na een 
kort verwijl in de receptiezaal, dejeuneerden wij; aan 
drie tafels, die in eene lijn stonden, waren 180 cou- 
verts. De Kroonprins diende zelf voor aan de voor- 
naamste gasten ; onmiddellijk na de pillau met vergulde 
of verzilverde rijst, werd er ijs en thee rondgediend. 

Na het ontbijt werden geschenken uitgedeeld. De 
Gouverneur-Generaal ontving paarden , kostbaarheden en 
een collier paarlen van twee toeren met het portret van den 
Kroonprins er aan in eene zeer fraaije ster van diamanten. 

De diamanten zijn daar meerendeels vlak geslepen en 
hierdoor gaat , naar mijn oordeel, bijna al het schitterende 
van den glans verloren. De dames Eden ontvingen insgelijks 
verschillende geschenken , onder anderen ieder een met 
juweelen bezetten kam van groote waarde, doch ook deze 
dames behoorden tot de cathegorie derzulken, die geene 

8 



114 



geschenken mogen aannemen en derhalve waren ook deze 
voor de Compagnie. De eenige geschenken, die men 
mag aannemen, bestaan in eene soort van collier, die 
de oostersche gastheer aan ieder der gasten voor hun 
vertrek uitdeelt en aan de voomaamsten met eigen hand 
omhangt ; dergelijke colliers bestaan uit vrij groote klos- 
sen en vlechtwerk, gewoonlijk overtrokken met zilver- 
draad, terwijl die voor zeer voorname personen bestemd, 
met gouddraad zijn overtrokken ; zij hebben geene inner- 
lijke waarde, maar worden beschouwd als een blijk van 
welwillendheid en uit dien hoofde gedragen tot op het 
vertrek. 

Wij hadden nu reeds gedurende een geruimen tijd 
de beleefdste en aangenaamste gastvrijheid bij den Gou- 
verneur-Generaal genoten , zoodat het tijd werd om aan 
de terugreis te denken, te meer dewijl het kamp thans 
in eene geheel andere rigting zou worden verlegd. De 
heuschheid van den Gouverneur-Generaal ging echter 
zoo ver om ons voor te stellen de reis over Delhi te 
nemen, en die uit te strekken tot aan het Himalaya- 
gebergte. Hoewel zulk eene vriendelijke uitnoodiging, 
gevoegd bij de lust tot het doen dier reis, wel in staat 
was om ons dat aanbod te doen aannemen, had ik 
echter nog andere pligten te vervullen; er moest boven- 
dien worden nagegaan of een dergelijke togt en de terug- 
reis binnen zulk een tijdsbestek konden worden afge- 
legd , dat wij den goedel moesson in de golf van Ben- 
galen zouden vinden, waarbij wij de mogelijke tegen- 
spoeden, oponthoud, enz. niet uit het oog moesten ver* 
liezen; na rijpe overweging van een en ander met Zijne 
Koninklijke Hoogheid, werd bepaald, dat wij de reis 
zouden voortzetten tot Delhi en wel over Lucknouw en 



115 

dat wij nog dien eigen nacht zouden vertrekken, waar- 
voor wij alles in gereedheid zouden brengen. Er was 
dien avond bal en souper in de assembly-rooms , dat 
wij zouden bijwonen; van daar vertrekkende, zouden wij 
ons bij den postmeester verkleeden , ten einde de palan- 
kein-reis naar Lucknouw te hervatten, werwaarts de 
dames Eden insgelijks vertrokken. 

Het bal, dat den 27 werd gegeven, was zeer fraai 
en duurde tot vrij laat in den nacht; wij verlieten het 
ten half drie ure, na alvorens afscheid te hebben genomen 
van den Gouvemeur-Gteneraal, Lord Auckland, benevens 
van de meeste heeren en dames van zijn gevolg. Het 
is mij eene behoefte alhier de betuiging af te leggen 
mijner dankbaarheid voor de welwillende, heusche ont- 
vangst en gastvrijheid door ons bij den Grouvemeur- 
Generaal en in het algemeen op onze gansche reis in 
Indië genoten; te vergeefs zou het zijn met woorden 
den indruk te schetsen , die zulks bij mij heeft nagelaten. 

Lord Auckland is een man, die in elke omstandig- 
heid des levens achting en eerbied zou inboezemen; 
hoeveel te meer moet zulks niet het geval zijn op het 
standpunt, waarop hij hier is geplaatst. De herinnerin- 
gen, aan mijn verblijf in Lidië verknocht, behooren tot 
de aangenaamsten mijns levens. 

In den nacht vertrokken wij van Cawnpore. Bij deze 
gelegenheid sloeg de palankein van Zijne Koninklijke 
Hoogheid, door de duisternis , bij een kruisweg een ver- 
keerden weg in en het duurde een geruimen tijd alvo- 
rens de verloren reiziger teruggevonden en de marsch- 
orde was hersteld. Den volgenden dag kregen wij een 
tooneel onder het oog, dat eenig in zijne soort mag 
genoemd worden. Het kamp des Kroonprinsen, dat ins- 



116 

gelijks was opgebroken trok huiswaarts en werd door 
ons ontmoet. De breede, doch zeer oneffen weg, indien 
men er dien naam aan mag geven, was bedekt met 
olifanten, kameelen, paarden, allerlei voertuig en men- 
schen, waaronder niet weinig echte caricaturen werden 
gevonden; daarenboven liepen alle militairen van den 
Vorst zonder eenige regelmaat door elkander, zoodat 
het veel overeenkomst had met een vlugtend leger. 
Onder weg dejeuneerden wij in eene tent, die onze 
t^nwoordige gastheer, de Koning van Oude, ten on- 
zen gebruike had doen opslaan. 

Wij passeerden vele seraï's , trokken door verscheidene 
dorpen, alwaar, naar het mij toescheen, vooral goed ge- 
maakt en gepolijst koperwerk wordt vervaardigd. De 
voorraad er van in de winkels aanwezig, was zeer groot. 
Ieder Hindostaner voert zijn koperwerk op reis met 
zich, is er zeer zindelijk op en beschouwt dit in zekere 
mate als voorwerpen van weelde; het bestaat in eene 
zekere soort van vaas, waarmede zij water putten om 
te drinken, wijl de anderen dienen tpt kookgereedschap. 

Algemeen genomen hebben de indische volken wei- 
nig behoeften en omslag ; eenvoudigheid is het kenmerk 
van al hun doen. Het magazijn, de winkel en de werk- 
plaats dier kopersmeden bijeengenomen, hadden welligt 
geen 4 voet in het vierkant. Ditzelfde hebben wij ge- 
zien in dorpen en in steden; in de straten, die men 
doortrekt, vindt men doorgaans werkplaatsen. Op de 
stoep ziet men zoowel de pot koken, aan een fijne 
cashmire shawl werken, als gouden sieraden en schoenen 
maken, niettegenstaande de harde wind veel stof mede- 
brengt; ledigloopers waren er altoos in menigte. 

Hoe meer wij Lucknouw naderden, des te firaaijer 



117 

werd het uitzigt, dat het land ons aanbood, het waren 
bekoorlijke landsdouwen, schoon geboomte, sierlijke ge- 
bouwen, wat wij zagen; bevonden deze laatsten zich al 
niet in kennelijken staat van verval, zij waren toch niet 
goed onderhouden. Was dit een bewijs van achteruit- 
gang of van minderen voorspoed? Zoowel het een als 
het andere, naar ik geloof. 

Voorbij een schoonen boom gaande, dien ik mij nog 
altijd levendig voor den geest kan stellen, zag ik er 
een mensch met de voeten opwaarts in hangen; waar- 
schijnlijk bevond hij zich daar reeds sedert lang, want 
hij was zeer uitgedroogd en scheen mij enorm lang toe. 

Digt bij de stad ontmoetteden wij de dames Eden 
en namen kort na hen, ten 5 ure, onzen intrek te 
Lucknouw bij den Resident, den Luitenant-Colonel Low. 

Den volgenden morgen, den 28, togen wij reeds 
vroeg op weg om het merkwaardige te bezigtigen; wij 
reden naar Labore en Constantia, het vermaarde verblijf 
van wijlen den beruchten Greneraal Claude Martin. Dit 
colossale gebouw, dat, naar men zegt lÊ 150,000 heeft 
gekost, is gebouwd in het laatste gedeelte der voorgaande 
eeuw, door Claude Martin, die in een der kelders er 
van is begraven geworden. De kist of kelder, waarin hij 
ligt, wordt aangeduid door eene verhevenheid, aan het 
eind waarvan zijn borstbeeld is geplaatst; vier levens- 
grootte grenadiers in pleister staan ter wederzijde van 
het graf, terwijl een steen het grafschrift bevat. 

Deze man heeft een zeer avontuurlijk leven gehad , waar- 
omtrent vele verhalen in omloop zijn , die op dit punt allen 
overeenkomen, dat hij tot de ijdelste, laaghartigste 
menschen moet hebben behoord, doch tevens een der 
grootste en gelukkigste bedriegers is geweest^ die kennis 



118 

noch opvoeding had , teu gevolge waarvan hij met al zijne 
onmetelijke rijkdommen, noch levensgenot gesmaakt, noch 
nut gesticht heeft. 

Naar mij verhaald werd , komt zijne geschiedenis kor- 
telijk hierop neder. De thans nog be&amde Generaal 
Glaude Martin was gemeen soldaat en oppasser van zekeren 
kapitein Martin, in dienst bij de Pranschen onder Lallj 
Tolendal ; deze Martin , in zijne eigenliefde gekwetst door 
zijn chef, verlaat de Franschen, gaat over naar de Engel- 
schen, verzekert hun dat zij Pondichery in 8 dagen zullen 
doen vallen, indien zij zijn raad volgen en hem, bij ge- 
wenschten uitslag, naar behooren beloonen. Dit werd gedaan; 
Pondichery viel in handen der Engelschen,maar hetzij den 
door hem gegeven raad weinig tot het doen slagen der 
onderneming had toegebragt , dan of men wel het verraad , 
maar niet den verrader schatte, hij mogt zich gelukkig 
rekenen, dat hij eene belooning, en, ten einde hem te 
verwijderen, eene aanbeveling kreeg aan den Koning van 
Oude, die om een europeschen officier had gevraagd. 
De kapitein Claude Martin, benevens zijn knecht, ver- 
trokken over zee naar Calcutta en leden schipbreuk; 
niemand werd gered dan de knecht van den kapitein 
Martin, die zich voor zijn meester uitgaf en, om het 
geleden gevaar met grooter welwillendheid ontvangen, 
weldra tot Generaal werd benoemd. De eenige diensten, 
welke hij in die betrekking heeft bewezen, zijn het ge- 
wapenderhand invorderen van belastingen, waarbij hij 
zich zelven niet vergat ; hij kocht oude schuldvorderingen 
op, en droeg zorg, door misbruik van magt, dat zij al 
dadelijk tot den laatsten penning werden betaald. Wijders 
zette hij gelden uit tegen woekerwinst, sloot verze- 
keringen en het zwak voor ijdelheden bij den Vorst 



119 

bemerkt hebbende y wist hij altijd de voorwerpen te ver- 
krijgen, waarnaar deze haakte, ze met woeker te ver- 
koopen en zich op die wijze schatrijk te maken. Toen 
hij groote schatten had bijeengeschraapt, liet hij dit 
gebouw stichten, het zonderlingste dat men zich kan 
voorstellen. Het is geheel van ijzer en steen gebouwd , 
met .dikke muren, ijzeren deuren; alle in- en doorgangen 
zijn met schietgaten geflankeerd, zoodat hij er zich lang 
in zou hebben kunnen verdedigen. Het was allerprach- 
tigst gestoffeerd, en versierd met beelden uit d^ mytho- 
logie zoowel der Hindoes als van de Grieken en Chinezen. 

De ingang bij het hek is versierd met twee leeuwen , 
waarvan de koppen hol zijn; zij dienen als lantaamen, 
waarbij het licht door de oogen komt. Bij zijn dood heeft 
hij aan de armen te Lyon een gedeelte vermaakt van 
zijn vermogen, een laks ropijen tot het stichten eener 
school te Calcutta en dit gebouw ten gebruike gesteld 
van het publiek , met bepaling dat ieder reiziger aldaar drie 
maanden zou mogen verblijven. De meubelen zijn intus- 
schen verkocht geworden; het gebouw zelf staat geheel 
ledig, en is reeds herhaaldetijk in verschillende handen 
geweest. Wel stonden er eenige schoone boomen in het 
park, doch de ligging was niet gunstig en het geheel 
in verre na niet oordeelkundig beraamd; 's mans ijdel- 
heid zal zijn naam nog lang in het geheugen doeji voort- 
leven, want nog gedurende geruimen tijd kan het gebouw 
de sloopende hands des tijds trotseren. 

Hier digtbij was een klein, doch aangenaam buiten- 
verblijf desKonings; wijders bezochten wij de moskee, 
die het gra%esticht bevat van 's Konings grootvader. 
Na den middag gingen wij naar een ander gedeelte der 
stad en bezagen vooral de moskee en de zs^al, waarin 



120 

het grafgesticht wordt gevonden van Asoph ood Dowlah, 
Iwan Barrah genaamd. Deze zaal, in welker midden het 
graf zich bevindt, is 200 voet lang en 60 voet breed; 
aan de beide uiteinden zijn twee achtkante vertrekken 
en ter zijde er van twee gaanderijen. Deze Asoph ood 
Dowlah,die aldaar begraven ligt, staat in sterken reuk 
van heiligheid en wordt dikwijls aangeroepen ; bij enkele 
gelegenheden worden in deze zaal 150 kroonen gehan- 
gen, ten einde haar te verlichten. Het was deze laatst- 
genoemde Vorst, die Lucknouw tot de hoofdstad des 
rijks maakte en buitengewoon veel toebragt om haar in 
rijkdom en voorspoed te doen klimmen, waarvan nog 
overal de sporen zigtbaar zijn. Alles vertoont hier be- 
paaldelijk een musulmansch karakter , moskeen , minareVs 
verschillen slechts in grootte en pracht. Ieder sou- 
verein waant zich een groot man en -een heilige te 
zijn; vleijerij, uit eigenbaat gesproten, is voor een 
groot gedeelte de oorzaak hiervan. Uit dien hoofde laten 
velen reeds bij hun leven eene moskee bouwen , zoo om 
er na hunnen dood in te rusten, als om zich verdien- 
stelijk te maken in het oog van Mohammed ; het bouwen 
van dergelijke heilige plaatsen hangt derhalve af van de 
mate van heiligheid, den rijkdom of de gierigheid en 
wat al niet der Vorsten. Ik geloof echter , dat deze periode 
van hindostansche mode en grootheid mede voorbij is 
et pour cause. 

Wij bezigtigden daarna nog menig vorstelijk gebouw 
en werden eindelijk naar eene hoogte geleid , van welk 
standpunt wij gansch Lucknouw konden overzien. Wij 
bevonden ons hier op eene aanmerkelijke hoogte, even buiten 
eene der schoonste stadspoorten, waaraan verscheidene 
historische herinneringen verknocht waren. De Groomty, 



121 



dat is, de kronkelende rivier, waaraan de stad is ge- 
bouwd , konden wij tot op een grooten afstand van daar 
met het oog volgen; ik vond echter, dat het gezigt, 
hetwelk men van het platte, hooge dak van het huis 
des Residents over de stad genoot, veel fraaijer was. De 
stad is gebouwd op een heuvelachtigen grond en versierd 
met eene menigte moskeen, paleizen, enz., waarvan de 
minareh's en koepels , welke veelal zijn verguld , een aller- 
schoonst geheel uitmaken met het scherp daartegen uit- 
komende groen der hooge boomen en tuinen. Hare 
oppervlakte is zeer aanmerkelijk, dewijl hare 300,000 
inwoners en de menigte paleizen en moskeen veel plaats 
vorderen; daarbij is deze stad in langen tijd niet geplun- 
derd of gebrandschat geworden. 

Des vrijdags, den 29, kwam de Secretaris-Generaal 
Sir William Mac Naghten in statigen optogt bij den 
Kroonprins; bij zijne komst stonden alle troepen onder 
de wapenen, enz. Het was bij die gelegenheid, dat wij 
tevens het Hof zouden zien en het déjeuner gebruiken 
bij den Kroonprins. De troepen hadden al het voorko- 
men van europesche soldaten, vooral de lanciers en 
dragonders; over het algemeen zijn de Hindostaners 
goede cavaleristen en vechten goed met de sabel, zoodat 
zij veel werk maken van dat wapen. Wij hebben er 
sabelsgezien,waarvoor ƒ 3000 was betaald en, naar het 
uiterlijk beoordeeld, geene bijzondere waarde schenen 
te hebben. Zij zijn mede goede zwemmers, zoodat alge- 
meen wordt gezegd, dat een Hindostaner niet van het 
paard vallen of verdrinken kan; zij overtreffen alle 
cavalerie, wel te verstaan ieder man op zich zelven 
genomen. 

Wij reden nu naar het paleis en hielden halt, nadat 



122 

wij door twaalf poorten wareu gebeden , allen zoo vele 
voorhoven en nevengebouwen bevattende voor troepen 
en hofdienaren van lagen rang. Eindelijk kwamen wij 
door eene poort aan eene vierkante ruimte, in het rond 
met gebouwen omringd. Dit vierkant bevatte een vijver, 
omzoomd met een rand bloemen en geboomte, waar- 
naast paden liepen, die met steenen waren bevloerd. 
Het pad , dat wij hadden ingeslagen en zich rigtte naar 
het middenpunt van den vijver, voerde ons ter regter- 
zijde er van heen en bragt ons met een trap in de 
troonzaal, Faradbox genaamd , dat is , de zaal der twaalf 
deuren. In deze zaal was nog zeer kort geleden de regering 
van den tegenwoordigen Koning bepaald; zij bestaat 
uit drie evenwijdig loopende zalen van gelijke grootte, 
benevens twee gaanderijen aan de langste zijden , slechts 
door colonnades er van gescheiden en die dus met het ove- 
rige een geheel uitmaken ; de ornamenten bestonden uitslui- 
tend uit rood lakensche tapijten, lusters en gordijnen. Aan 
het einde der middenzaal bevond zich de troon of musnud, 
eene zetel van ongeveer vier voet in 't vierkant , waarnaar 
men van voren met vijf ^ zes trappen opklom. Deze 
troon was van goud (met gouden platen bekleed) , en hier 
en daar met edelgesteenten ingdegd ; alles was eenvoudig 
en deffcig, en maakte een goed efiFect. De deuren, ten 
getale van twaalf waren zonderling geplaatst en daar ik 
er slechts eene ben doorgegaan, zou ik niet in staat zijn 
te zeggen waarheen de anderen voeren; ik vermoed echter, 
dat zij naar de hofappartementen leiden. 

Wij dejeudeerden in de galerij naast de troonzaal en 
gingen later een dierengevecht zien bij een ander pa- 
leis of gebouw, dat een kwartier uurs verder , doch ins- 
gelijks aan de Goomty was gelegen. Aldaar aangekomen 



123 

werden wij hi eene galerij geplaatst, welke op de Goomty 
uitzag en waarvoor eene kleine plek gronds zich naar 
de rivierzijde uitstrekte. Van onze zitplaatsen ontwaar- 
den wij regt voor ons uit eene kale, bijna onafzienbare 
vlakte, en werd het oog getroffen door een gebouw, 
almede een paleis, dat den vorm heeft van een ei, 
waarvan de eene punt eenigzins in den grond staat; 
men verhaalde ons, dat dit zoo was gebouwd ten ge- 
volge van eene gril van een der vroegere Koningen, 
dat door niemand werd betwist. Daar 'm} ons op een 
aanmerkelijken afstand er van bevonden, en het gansche 
gebouw wit geschilderd was, konden wij er niets bij- 
zonders van zien; het scheen een ei, naar gissing, 80 
& 90 voet hoog. Het feest van den dag werd nu voort- 
gezet- Op de kleine plek gronds liet men rammen en 
antilopen vechten, hetgeen ter naauwemood de moeite 
waardig was om er het oog heen te wenden ; maar terwijl 
deze dieren ten onzen gevalle de hardheid hunner kop- 
pen tegen elkander beproefden, kwamen eensklaps van 
verschillende zijden twee olifanten voor den dag. Alge- 
meen genomen zijn de olifenten, die wij hier zagen, 
groot van stuk, ja, sommigen zeer groot, bij voorbeeld 
die, welke als geschenken werden gegeven bij de dur- 
bar's, terwijl de olifanten, die de Souvereinen droegen, 
eene buitengewone grootte hadden; wat dit laatste be* 
treft, hiervan mag ik mij des te meer verzekerd hou- 
den, uithoofde de engelsche heeren er hunne verwonde- 
ring over betuigden, wanneer zij met ons de aankomst 
van dergelijken stoet gingen bezien, en zij toch waren 
aan dergelijke zaken zeer gewoon geworden. De olifanten 
zijn natuurlijk zeer verschillend van grootte, zoomede 
van kleur of liever wat betreft de vlakken op het voor- 



124 

hoofd; even als bij de paarden het geval is, bestaat er 
bij de olifanten eene miniatnursoort of hitten, en deze 
worden zelden hooger dan 5 Jl 6 voet. De dieren , welke men 
hier, helaas ! liet vechten , behoorden niet tot de grootste 
soort, maar waren toch grooter dan ik er ooit in Europa 
had gezien. Olifanten, die moeten vechten, hebben 
niets anders op of aan het lijf, dan een net met groote 
mazen over den mg. Ook bij dergelijke gdegenheid 
worden zij door een mahont bestuurd, doch die zit nu 
niet op den nek, maar ligt achter op de schoft en kan 
door middel van dat net zeer gemakkelijk aan elke zijde 
op- of afklimmen, naar gelang van den kant van waar 
het gevaar hem bedreigt. Om hen aan het vechten te 
krijgen, moeten zij boos gemaakt worden, en tot dat 
einde bedient men zich van bedwelmende dranken of 
voedsel. Toen deze twee olifanten elkander in het oog 
kregen, schenen zij aanvankelijk te willen vechten, maar 
weldra bleek het, dat de lust niet groot was en spoedig 
maakten zij dos h, dos en elk ging zijn eigen weg naar 
huis. Het tweede paar was anders gezind, want naau- 
welijks hadden zij elkander in het gezigt of met de 
snuiten steil in de hoogte en de tanden voorwaarts ge- 
rigt, gingen zij met volle vaart op elkander af, zoodat 
in den letterlijken zin des woords de grond er vau dreunde. 
Zij vallen elkander altijd van voren aan en wel met de 
tanden. Groot is de zorg, die zij voor hunnen snuit 
dragen; niettegenstaande dit alles, scheen het, dat in 
dit gevecht de snuit van een der strijders was gekwetst, 
want de woede der dieren nam met eiken oogenblik toe 
en was eindelijk niet meer te bedwingen. De snuit van 
den eenen olifant werd digt bij den kop bijna doorge- 
scheurd en van den anderen werd eene tand gebroken 



125 

en met zulk een geweld, dat de stukten en schilfers wel 
veertig voet vervlogen. Nu beproefde men om ze te schei- 
den , tot welk einde men zich bediende van eene soort van 
vuurwerk, doch dit baatte niets en de twee vechtenden 
vervolgden elkander, totdat zij uit het gezigt geraak- 
ten; wat ervan hen geworden is, heb ik niet te weten 
kunnen komen. Terwijl deze elkander zoo boos vervolg- 
den, waren er op de kampplaats weder twee anderen 
tandgemeen^ die in verre na niet zoo woedend waren 
als de beide vórigen. Na de olifanten kwamen rhino- 
cerossen, die elk aan een der achterpooten een vrij zwa- 
ren ketting hadden, welke hen nasleepte, — deze ketting 
moest waarschijnlijk dienen om hen naderhand weder 
vast te kunnen leggen — dan dit verhinderde niet, 
dat zij terstond woedend op elkander aanvielen. Zij 
trachtten steeds elkander met den neushoorn te onder- 
scheppen en waten niettegenstaande hunne logheid som- 
tijds zeer vlug; toen zij eenmaal goed aan den gang 
waren, bleven alle pogingen om hen te scheiden vruch- 
teloos. Hetgeen ons hierbij het vermakelijkst toescheen, 
was dat eenige duizende toeschouwers somtijds in massa 
in het gedrang geraakten en, van ons standpunt gezien, 
over den grond zwaaiden als het stof waar eene bui in 
valt. Men verzekerde ons, dat deze gevechten zoo goed 
waren uitgevallen, als ooit geschied was ; ik beken open- 
hartig, dat het ongeval, hetwelk den goeden, trouwen, 
bereidwilligen olifant overkwam, mij geweldig smartte, 
ja, *te veel om in de gansche zaak eenig genoegen te 
hebben gevonden. 

Na den middag gingen wij een bezoek afleggen op 
een fregat — een jagt — in de Groomty, dat met de 
grootste luxe was ingerigt en welligt nog nimmer twee 



126 

mijlen gezeild had of ooit zal zeilen. Daarna bezigtig- 
den wij nog een ander buitenverblijf des Konings en 
de daartoe behoorende stallen; deze laatsten waren on- 
getwijfeld van zeer veel belang in het oog van een 
liefhebber van paarden, maar in dit opzigt ben ik zoo 
onbedreven, dat het slechtst gevormde paard mijne 
aandacht het meest bezig hield. Het was een groot en 
overigens &aai bruin paard, waarvan de ruggegraat, 
ter plaatse waar gewoonlijk het zadel ligt en juist ter 
grootte er van, zoodanig ingebogen was, dat een ruiter, 
die er op zat, ter naauwemood boven den kop van het 
paard uitkwam; buitendien mankeerde er niets aan en 
het verschilde overigens in geen enkel opzigt van een 
gewoon paard. 

Met het vallen vaa den av(md was de dag wel ten 
einde, maar de feestelijkheden hielden er niet mede op. 
Na het diner gingen wij weder naar het paleis, waar- 
van het binnengedeelte nu verlicht was ; de diepe 
kalmte, die hier heerschte en de weerkaatsing van het 
sterke licht in het water, maakten eene allerbetoove- 
rendste uitwerking; wij namen nu plaats aan de rivier- 
zijde. Onmiddellijk vóór het paleis lag een aantal 
vaartuigen , waarop zich eene menigte danseressen (naut- 
ches) met muziek bevond, die allen haar best deden 
om onze opmerkzaamheid tot zich te trekken, daarge- 
laten of haar zulks gelukte. Over de rivier was eene 
monsterilluminatie — vuurwerk, — er werd eene me- 
nigte ballons opgelaten, dat zeer goed in zijn werk 
ging; waarvan sommigen, nadat zij tot op eene aanmer- 
kelijke hoogte waren gestegen , een vuurwerk deden a%aan 
en anderen als door een tooverslag werden verlicht. Men 
zal erkennen, dat wij dien dag veel gezien en gedaan 



127 

hadden; wij waren verheugd, dat hij voorbij was, en 
toch gevoelde ik spijt over een ding en wel voor het 
eerst van mijn leven, namelijk, dat ik nimmer de 1001 
arabisebe nachtvertellingen had gelezen. 

De familie en de staf des Gouvemeurs-Greneraal gin- 
gen heden naar Cawnpore terug ; later bezochten wij de 
menagerie, die wel voorzien was en daarenboven voor ons 
nog geheel vreemd gedierte bevatte. Tijgers , hyena's , waren 
er velen, beeren, benevens alle mogelijke soorten van 
herten en antilopen, zoomede een nielgaï, een wilde 
ezel , die zich van zijne niet wilde stamgenooten onder- 
scheidde door zijne grootte en mindere manieren; hij 
was bijna geheel wit en zeer onhandelbaar. De tijgers 
zijn slecht gelogeerd, hunne hokken bevinden zich in 
een staat van verval ; kort te voren was er een uitge- 
broken en had zich het eerst aangediend bij den ezel, 
doch was door dezen zoo onbeleefd ontvangen, dat hij 
de visite had opgegeven en zeer gemakkelijk naar zijn 
vorig verblijf werd teruggebragt. Onder de vogels wer- 
den zeer jfraaijen gevonden, bijna alle faisantsoorten van 
hetHimalaya-gebergte; eindelijk trof ik er een aan, die 
mij op het eerste ^ezigt aan het land deed denken, 
waar ik hem in mijne eerste jeugd zoo bijzonder gaarne 
zag; het was een ooijevaar. Het scheen mij toe als had 
ik een landsman gezien, want destijds en nog lang 
daarna was het mij eene opwekking, waardoor te mid- 
den derverstooijingen, die mij omringden, mijne denk- 
beelden zich met de herinnering aan mijn vaderland 
verbonden. 

Ik heb hier ontmoet en kennis gemaakt met een 
franschen schilder bij den Koning van Oude, den heer 
du Fay de Casenove, wiens omgang even aangenaam 



128 

als verpligtend was en die door zijne innemende manieren , 
door zijne kennis en welwillendheid mij niet slechts veel 
dienst heeft gedaan , maar mij veel nut heeft doen trekken 
van 't geen ik daar heb gezien. Hij was, even als me- 
vrouw Low, een liefhebber van bloemen. Hoewel het 
destijds het gunstige saizoen niet was voor Flora, zoo 
verraadden toch 's Konings tuinen gebrek aan goeden 
smaak en verscheidenheid; behalve de rozen, bood al 
het overige weinig aantrekkelijks voor het oog aan. 
Hierop maakte echter eene soort van heesters die ik 
hier voor het eerst ontmoette en later hooger op ins- 
gelijks heb gevonden, eene uitzondering. Zijn kleine, 
gele bloemen hebben een aangenamen geur, dien men 
reeds op eenigen afstand der boom gewaarwordt; thans 
echter prijkte nog slechts hier en daar eene enkele bloem , 
dewijl de meesten reeds in zaad waren overgegaan. Overal 
waar ik dergelijke bloemen vond, vermeerderde ik den reeds 
bijeen vergaderden voorraad zaad er van , in het denkbeeld , 
dat dit gewas ook in ons klimaat uitmuntend zou op- 
groeijen, dewijl het tijdens mijn verblijf te Delhi, waar 
ik het insgelijks aantrof, des nachts fiks vroor; alle 
pogingen om de boontjes elders aan het groeijen te krijgen, 
zijn echter vruchteloos gebleven. De Engelschen noemen 
de bloem sweet scented bubble; deze heester bezit doornen 
zijn blad komt overeen met dat eener Acacia, doch is 
kleiner; hij behoort derhalve tot de mimosa's , heeft 
veel overeenkomst met de cassis in Italië, doch ver- 
spreidt een aangenameren geur. Zoowel hier als te Delhi 
heb ik mij honderde zaden aangeschaft, afkomstig van 
het Himalaya-gebergte, allen vreemdelingen waarvan mij 
geen enkele naam bekend was; hier en daar, zoo als 
onder anderen te Amsterdam in den hortus, waaraan ik 



129 

al aanstonds een gedeelte van mijn voorraad had toe- 
gezonden, zijn er eenigen van opgekomen. Gelijk de 
weg des levens met bloemen en dooraen is bestrooid, 
moet ik hier gewag maken van een ander onderwerp, 
dat ik te Lucknouw heb leeren kennen, dat wel niet 
tot het rijk der bloemen behoort, en mij tot op dien 
oogenblik zelfs bij name onbekend was, een onder- 
werp , dat mij , wel is waar , stof tot nadenken gaf met 
betrekking tot de voorgenomen reis, mij er eenig 
bezwaar aan deed hechten, doch haar niettemin met 
vertrouwen op een goeden afloop deed aanvangen. De 
hier bedoelde zaak was van den volgenden aard. 

Sedert langen tijd wist men , dat er in Hindostan eeue 
vereeniging van roovers en moordenaren bestond, zonder 
dat men hen op het spoor kon komen of eenig zeker narigt 
kon verkrijgen met betrekking tot hunne levensmanier of 
wijze van handelen. Paspoorten aan met verlof gaande 
sipahi's (soldaten) a%egeven in 1810, gewagen reeds 
van waarschuwingen tegen roovers; velen dier soldaten, 
van afrekeningen voorzien zijnde, verdwenen zonder 
dat men sedert dien tijd ooit iets meer van hen vernam. 
Eindelijk heeft men den draad van deze gansche ge- 
schiedenis gevonden en door de onvermoeide pogingen 
van enkele ambtenaren is Hindostan bijna van deze plaag 
verlost geworden. 

Er bestaat in Hindostan sedert onheugelijke tijden 
eene broederschap onder de bevolking, bekend onder de 
benaming van Thtigs, Zij hadden een onderling verbond 
aangegaan, welks wetten met eene bewonderenswaardige 
trouw werden nageleefd. Bijgeloovig van aard, raadpleeg- 
den zij voorteekenen en, wanneer die ongunstig waren , 
bleven zij stil; vielen de ondernemingen tegen, niet- 

9 



130 

tegenstaande de gunstige voorteekenen » dan wist men er 
steeds een glimp aan te geven of eene rede er voor te 
vinden. De niet of weinig beschaafde leden van dit 
genootscliap hechten er een vast gdoof aan, hei^geen 
sommigen op het denkbeeld heeft gelnragt, dat het tot 
hmme godsdienstige begrippen behoorde; trouwens 2dj 
wisten zeer goed, dat zij kwaad deden en het langdurig 
bestaan en de voordeelen door deze benden behaald, 
mogen worden beschouwd als een gevolg van het gebrek- 
kige der roering en de geringe mate van beschaving 
in het land verspreid. De thugs waren eene vereeniging 
van personen, die zich oefenden in het vermoorden 
hunner medemenschen, met het doel om van den buit, 
op die wijze verkregen, te leven. Hun bestaan nam 
weldra zoodanig toe, dat zij eene eigene taal vormden, 
de Ramaaee^ eene verzameling van wetten, waarvan 
ongeschiktheid het hoofdbeginsel uitmaakte. Grelijk in 
dit land de zoon het handwerk zijns vaders volgt, zoo 
werd ook de zoon van een thug lid der bende en 
nam dit genootschap dagelijks op eene groote schaal in 
aantal toe. Hun handwerk bestond hierin, iedereen te 
vermoorden, waar zulks in veiligheid kon geschieden en 
vooral hen, die iets bij zich schenen te hebben. Zij 
bezigden als middel het verworgen, dewijl dit geen 
bloed doet stroomen, geen gerucht maakt en omdat 
zij, ongewapend zijnde, geen wantrouwen zouden in- 
boezemen. Zij deden die moorden zelden digt bij huis , 
bragten bijna nooit vrouwen en nimmer Euiopeërs om 
het leven, omdat men zich aan deze laatsten zoo veel 
laat gelegen liggen en vooral dewijl deze zelden met 
dingen van waarde reizen en wissels hen e^der zouden 
verraden dan voordeel aanbrengen. Inlanders daarentegen. 



131 

voornamelijk handelaars, hebben somtijds hun gansche 
vermogen bij zich; er komen reizigers in Hindostanuit 
Perzië, Arabië, Cashmere en uit andere verwijderde 
oorden, tot het verrigten hunner handelszaken en daar 
bij hen geen wissels bestaan, betalen zij altijd in con- 
tant, hetzij in goud, zilver, juweelen, shawls of, naar 
gelang van de wijze waarop de aflevering geschiedt, 
zenden zij later vertrouwde slaven of bedienden met de 
afrekening. Wanneer nu eene bende thugs op avontuur 
uitging, of door inlandsche ambtenaren, die tot het 
verbond behoorden, narigt kreeg, dat reizigers ergens 
aangekomen waren of verwacht werden, dan gingen zij 
hen veelal na met eene troep, die ongeveer even sterk was 
als het aantal reizigers bedroeg; uithoofde zij de kaart 
van het land zoo goed kenden, wisten zij de reizigers 
steeds den pas af te snijden , of ten minste hen op 
den voet te volgen of schijnbaar toevallig te ontmoeten, 
en daar hier bij allen in rust- en reisuren zooveel een- 
stemmigheid wordt in acht genomen, was hunne bere- 
kening daaromtrent altijd zeker. 

De thugs onderscheiden zich bij uitnemendheid door 
goede manieren en vormen, die zij zich eigen maakten , 
ten einde het vertrouwen van reizigers des te gemak- 
kelijker te winnen en daar hun moordtuig slechts uit 
een zakdoek bestaat, zijn zij zelven ongewapend om hun 
helsch beroep te verbergen. Indien zij nu wisten waar 
een gezelschap reizigers zich bevond , gingen zij dikwijls 
in denzelfden seraï of op dezelfde rustplaats , verbroe- 
derden zich met hen, en reisden toevallig of naar dezelfde 
plaats of moesten althans voor een groot gedeelte den- 
zelfden weg volgen, kwamen hierom overeen, om, tot 
onderlinge zekerheid, tezamen te reizen. Nu zijn er op 



132 



deze ontzettend uitgestrekte, woeste en onbewoonde 
wegen eene menigte afgezonderde plaatsen, of wel de 
thngs overreedden hunne medereizigers om een korteren 
of beteren weg in te slaan, ten einde hen op die wijze 
ter plaatse te brengen, die voor de uitvoering van hun 
moorddadig plan geschikt was ; op die wijze kwam het 
eindelijk tot rusten of tot eten, waarbij ieder zich op 
de aartsvaderlijke wijze nederzettede. Nu wist ieder thug 
zijn werk. Het hoofd der bende begint gewoonlijk een 
verhaal, dat zeer de aandacht boeit, waarin veel wordt 
gesproken van den hemel, waarop hij de aandacht 
vestigt. Op eene ongekunstelde wijze heeft zich allengs 
en onbemerkt een thug geplaatst achter ieder reiziger en 
zoodra, bij het aandachtig luisteren naar het verhaal, 
ieder toehoorder het hoofd opheft, krijgen zij een doek 
om den hals, die met verwonderlijke handigheid wordt 
toegedraaid en binnen eene halve minuut zijn allen dood 
en draagt ieder verwurger een lijk naar den put, die 
zich natuurlijk digt bij de gekozen rustplaats bevindt; 
alvorens hen daarin te werpen , worden zij de oogen uit- 
gestoken. Is er tijd toe, dan gebeurt het, dat de lijken 
worden begraven en moet er soms bloed stroomen, dan 
wordt er later een vuur aangelegd, ten einde elk spoor 
van den gepleegden moord weg te wisschen. 

Ongeloofelijk uitgestrekt zijn de vertakkingen der 
thugs over gansch Hindostan en even ongeloofelijk groot 
is het aantal slagtoffers, dat zij hebben gemaakt. Een 
gedeelte hunner was in het bijzonder voor den Ganges 
bestemd en deze werden water-thugs genoemd. Zij zijn 
nimmer ontdekt of verraden en hunne onderlinge trouw 
derhalve nooit op de proef gesteld geworden ; wanneer 
er somtijds eenig kwaad vermoeden rees , doordien paarden. 



133 

wapenen, kleedingstnkken of sieraden, in hun bezit, toe- 
vallig werden herkend, dan waren er steeds zoo vele 
leugens voorshand beraamd, zoo vele valsche getuigen 
van hunne benden traden op , dat men nooit tot ontdek- 
king vanden gepleegdeii roof kwam of bewijzen verkreeg 
tegen dengene, in wiens bezit die. goederen werden 
gevonden. Reizende troepen van tachtig en meer men- 
schen zijn op die wijze in een oogenblik vermoord 
geworden. Ook enkele alleen reizende personen zijn om 
het leven gebragt, niettegenstaande zij voor geen gulden 
aan waarde bij zich droegen, want de thugs waren zoo 
handig, dat het hen naar ligchaam noch geest eenige 
moeite kostte. Ik kan niet met zekerheid opgeven hoe- 
danig de voornaamste of eerste ontdekking heeft plaats 
gehad, maar vermeen, dat zulks op deze wijze is ge- 
schied. Bij een der groote moordtooneelen kwamen drie 
jongelingen aan, die ex toevallig getuigen van waren. 
Verschrikt verborgen zij zich; twee hunner werden ont- 
dekt en mede vermoord, doch de overblijvende , die alles 
goed had gezien, bragt de zaak aan het licht met aan- 
wijzing van de plaats, waar de lijken waren verborgen.^ 
Sedert dien tijd is de engelsche politie onvermoeid bezig 
geweest, is men een ongeloofelijk groot aantal thugs 
meester geworden en op die wijze is er de schrik onder 
gebragt. Toen er eenigen waren gevat, is het ontdekken 
der overigen minder moeijelijk geworden ; door sommigen 
goed te behandelen, hun leven en onderhoud te schen- 
ken , zijn zij anderen op het spoor gekomen. Eene groote 
menigte is reeds gehangen, anderen zitten gevangen of 
zijn tot levenslangen dwangarbeid veroordeeld geworden. 
Die losgelaten wordt en een ander verraadt, krijgt ver- 
mindering van straf; wegloopen kan hij niet, want de 



134 

andere ihugs weteu uaauwkeurig welke leden van hunne 
bende gevangen zijn en dat zij door hen verraden 
worden, zoodat zij allen, die uit de gevangenis tot hen 
overkomen, zonder genade doodslaan. D^nen, die tot 
levenslange gevangenisstraf zijn veroordeeld , — ketting- 
gangers , — die niet meer tot het ontdekken van anderen 
worden gebezigd , krijgen op de eene wang een brandmerk 
met het woord thug, en op de andere hetzelfde in de 
hindostansche taal , zoodat zij , in geval van ontsnapping 
duidelijk kenbaar zijn. Gedurende ons verblijf te Luck- 
nouw zagen wij eene menigte dierthugs en een kapitein, 
met dit gedeelte der regterlijke magt bekleed, had de 
vriendelijkheid hen voor ons hun handwerk te doen 
vertoonen. Er kwamen eenige personen, dit verbeeldden 
reizigers met hunne goederen, deze werden vriendelijk 
bejegend door andere reizigers, die hen ontmoetten 
(dit waren thugs), men rustte gezamenlijk uit, het hoofd 
dezer laatsten begon het gewone onderhoud en in een 
oogenblik was de eerste groep reizigers vermoord — hier 
namelijk in schijn — en alles was a%eloopen, alvorens 
men er bijna iets van had bemerkt. Met reizigers te 
paaxd is het bijna eveneens zoo; vóór zij den zadel 
hebben verlaten, zijn zij vermoord. De worger is een 
voornaam persoon onder de bende; hij moet zich lang 
oefenen, eer hij als zoodanig mag optreden en dien 
rang verkrijgt. ledere bende heeft een hoofd voor eene 
expeditie en al reizende of zittende zijn zij door hunne 
bijzondere taal in de gelegenheid elkander te onderrigten 
of plannen te beramen buiten de afspraak. Onder de 
thugs, die hier aanwezig waren, bevonden zich eenige 
matadors. Een hunner werd boos en zeide: //waar be- 
v moeit gi] u mede; mijn vader en grootvader waren 



135 

//thogs, ik heia er een en mijn zoon is het; wat id 
ifdaar voor vreemds in gelegen? Het is zeer natuurlijk." 
Hij had ded genomen aan 951 moordtogten. Het 
aantal moorden door de thugs bedreven, is ongeloofelijk 
gioot; het ontdekken der daders moet een grmstigen 
invloed uitoefenen op de bevolking en het handels- 
varken. Onder de boeven, die zich hier voor ons 
bevonden , was een bejaard man , die zijn eigen zoon had 
verraden , een knaap van 18 jaren, welke bitterlijk huilde 
en beweerde onschuldig te zijn. De kapitein verhaalde, 
dat dit het eerste en eenige voorbeeld van zwakheid of 
van berouw was , dat hij bij hen had ontmoet. Er waren 
hier nog vader en zoon, waarvan de eerstgenoemde door 
den laatste verraden was, zonder dat zulks hen in het 
minst scheen te hinderen ; zij baden op hunnen rozen- 
krans, (1) terwijl zij ons met de grootste zelf^ldoening 
de door hen begane misdaden verhaalden. 



(1) Dat bidden op den rozenkrans heeft niet veel te bednideB ; 
zij telden de balletjes , die zij met de vingers verschoyen , terwijl zij 
met ons spraken, somtijds Brahma aanroepende. Er Is veel over 
gezegd of zij hnn bedrijf nit hnnne godsdienst ontleenden en indien 
dit waar kon zijn, zou men het eerder eene dienst des duivels 
mogen noemen; gaat men echter der Christenen leer en leven na, 
^an zien wij hoe godsdienst kan verbasteren en hoe gemakkelQk 
men vervalt tot het aanbidden van het gouden kalf. Veel is er 
over de godsdienstigheid der thugs geschreven. Toen ik mg in 
Bengalen bevond, las ik een artikel ineen engelsch-bengaalsch blad 
„the Englishman", dat ik in oorspronkelijken tekst hier bijvoeg. Men 
ziet daaruit, dat deze Hindoe, die wel met Engeland bekend schijnt 
te zijn , het denkbeeld verre verwerpt , dat het bedrijf der thugs zou 
geacht mogen worden tot de Hindoe-godsdienst te behooren of er 
door voorgeschreven te worden. 

0BI0INAI< COMMUNICATIOlf. 

Thüooee 
To thé Editor of the Englishman. 
„Sir, — Prom an extract published in your paper of to day, 



136 

Hoewel wij het voorregt hadden Bnropeërs te zijn, 
beken ik toch gaarne , — nu de onwraakbaarste bewijzen 
mij de overtuiging hadden verschaft van het bestaan 
eener vereeniging van zulke brave, godsdienstige men- 
schen, dat ik de palkee-reis èn om de op mij rustende 
verantwoordelijkheid èn om mij zelven uit een niet zeer 
gunstig licht beschouwde en zij mij verscheidene uurtjes 
nachtrust kostte, te meer uithoofde wij de reis den 
volgenden avond met donkere maan moesten aanvangen, 
en deze juist door een land liep, waar de hongersnood 
groot was. Het is waar, onze wapenen lagen steeds ge- 
reed, en daar wij dassen droegen , waren onze halzen niet 
zoo spoedig ontbloot als die der Bengalezen, maar aan 
de andere zijde rees bij mij het denkbeeld, dat, niet- 
tegenstaande al deze voordeelen, de thugs in hunne 
wijsheid wel eens konden vermeenen , dat het worgen van 



I observe that your missionary contemporary of Serampore has 
taken advantage of an article against Thaggee, published in the 
Edinbargh Review to attack Hindooism. He talks as if the system 
of cold blooded murder practised by the Thugs was a part of the 
religion of this coantry. MJght we not, with equal propriety, 
ascribe the prevalence of the crime called Bnrking in Scotland , to 
the mild doctrines of Jesus ? When Bishop Watson was called upon 
by an nnbeliever to account for the nnreasonable practices of eer- 
tain professed Christians ; his auswer was : Behold the book ! I , as 
a Hindn , should like much to leam in what part of the Shastras 
Thuggee is eith^ enjoined or permitted. Are the practices of these 
miscreants authorised by the Vedas or the Dhnrshnnas? Any per- 
sen acquainted with the editor may write in the Edinburgh Review 
and make a display of his polished and epigrammatic sentences; 
bnt believe me, Sir, it does reqnire some knowledge ofthesacred 
writings of the Hindu sages to enable a man to philosophise on 
the religion and manners of the Indian people wit]} any thing like 
accnracy. Your missionary friend's zeal has certainly outmn his 
discretion, 

Yours obediently 
Calcutta, 23* Jmie, 1837. a Hindu." 



137 

een vreemden Prins minder zonde was en grooteren buit 
zou opleveren dan in geval zij hunne kunst op een 
hunner stamgenooten uitoefenden. In dit zonderlinge 
geval werden wij , op mijn verzoek voortaan vergezeld 
door twee sowars, — inlandsche kavaleristen. Dit heeft veel 
invloed, dewijl zij weten, dat de vereischte hulp spoe- 
diger bij de hand is en daarenboven wordt men op die 
wijze niet ligt in den slaap overvallen. 

Na den afloop mijner reis is mij een werk over de thugs 
ter hand gekomen , in 1836 geschreven door den kapitein 
Sleeman, die het meest tot hunne ontdekking en ver- 
volging heeft bijgedragen. Ik laat hier eenige artikelen 
volgen, ontleend uit de inleiding tot dit werk, die het 
vroeger door mij omtrent dit onderwerp medegedeelde 
bevestigen en ophelderen. 

Art, 5. 

//Er zijn bijna in ieder gedeelte van Indië gelddra- 
//gers (money carriers) van ambacht, die, hoewel zij tot 
//de laagste klasse der maatschappij behooren, het ver- 
>trouwen der kooplieden bezitten en belast worden met 
//het overbrengen van zeer groote sommen in goud en 
//juweelen naar ver verwijderde plaatsen, zonder wacht, 
//zonder wapenen om zich te kunnen verdedigen, dewijl 
//hunne trouw, scherpzinnigheid en bedelaarsachtig uiter- 
//üjk als voldoende zekerheid worden beschouwd. Ofschoon 
//ik honderde gevallen heb moeten onderzoeken, waarin 
//dergelijke personen in het uitvoeren hunner pligten 
//zijn vermoord geworden, heb ik nimmer vernomen, dat 
//een enkele hunner was ontrouw geworden.'^ 

//Het was gewoonlijk door dergelijke personen, dat 
//de kooplieden van Bombay en Suratte hunne betalin- 



138 



^geu Ueteu doen in goud en juweelen ; zij namen 
«fhnnne reis door Kandeisch en Malwa naar Indore ea 
^Bajpootana. Van 1824 tot 1830 — het begin <Hizer 
^bemoeijingen — hebben de verschillende bmden Thugs 
//in Hindostan of in het land benoorden de Nerbudda 
^/onberekenbare sonunen geroofd.^ 
Art. 6. 
//Er zijn Thngs te Jubulpore uit aUe deelen van 
^Indië, van Lodheeana tot de Camatic en van den 
//Indus tot aan den Ganges; sonunigen hunner hadden 
//langer dan twaalf jaren met beschaafde Europeërs ver- 
//keerd en niettegenstaande dat is er geen énkele onder 
//hen, die twijfelt aan den goddelijhen oorsprong va» 
ff iet Thngverbond^ geen enkele, die twijfelt dat de Thug 
//en al degenen, die moorden hebben bedrevoi, hande*- 
//len naar de voorschriften, onder de onmiddellijke toe- 
//lating, ja, in gevolge de bevelen van de Godin Devee, 
//die mede Durga, Kalee of Bhawanee wordt genoemd. 
//Uit dien hoofde wordt er gerai enkele cmder hen ge- 
//vonden, die wroeging gevoelt over de moorden, door 
ffheax gepleegd gedurende «ijne roeping, of waartoe hij 
^heeft bijgedragen. Een Thug beschouwt den door hem 
//vermoorden persoon als een slagtoffer, gewijd aan de 
//Godin Devee, hij ziet op hen neder gelijk de priester 
//van Jupiter op de ossen, of de priester van Satumas 
/yop de kinderen, op huime altaaren geofferd. Hij overlegt 
^de moorden zonder eenige zwakheid, hij volvoert ze 
^zonder eenig gevoel van meddijden, hij herdenkt ze 
//zonder eenige wroeging. Zij verstoren nooit zijne 
//droomen, de herinnering daaraan baart hem geen 
Monrust, noch in de duisternis, noch in de eenzaam- 
>/heid, noch in hét uur des doods.'' 



139 



Art. 7. 

//Ik moet hier bijvoegen, dat ik hoc^t zeiden eenig 
^/voorbeeld van noodelooze pijniging heb ontdekt, dat 
//is, meer dan vereischt werd om den persoon het leven 
ffte benemen. Het vennoorden van vronwen is ©ene ver- 
//krachting hunner gebruiken, nithoofde het eene beleedi- 
//ging is der Godin, hunne beschermvrouw; hieraan schrij- 
//ven zij het onheil toe , dat hen treft. Een Thug beleedigde 
«'nimmer door woorden of daden eene vrouw, die zij zou- 
//den vermoorden, en geene bende zou ooit de hand 
//hebben durven slaan aan eene vrouw, die verondersteld 
^mogt worden ooit gemeenschap te hebben gehad met 
ü^een der hunnen. In Bengalen, Behar, Orissa en in de 
/irlanden beoosten de Jumna en den Qanges, hebben zij 
//het nog nooit gewaagd het verbod, op vrouwenmoord 
//gesteld, te overtreden j en in de landen bezuiden de 
/s'Nerbudda is dit slechts zelden het geval geweest, uitge- 
//zonderd in die gevallen , waar zij geene gelegenheid had- 
//den de vrouwen op eene gevoegelijke wijze van de slagt- 
^oflfers te scheiden, of indien er werd verondersteld, dat zij 
üTzeer rijk waren. De benden, die de landen bewonen tus- 
//schen den Indus, Jumna en Nerbudda zijn de eenigen, 
//die zonder onderscheid personen van beiderlei kunne 
//vewnoorden. Het geloof, dat zij daaraan hun onder- 
/rgang te danken hebben, weerhoudt de anderen om 
//hun voorbeeld te volgen. Zijn echter eenige dezer 
//benden vereenigd, dan volgt de een al ligt het voor- 
//beeld des anderen en alle schioomvalligheid verdwijnt." 
Art. 9. 

ü^Als Jioogst aannranelijk mag worden beschouwd, dat 
A'het Thugverbond oorspronkelijk is daargesteld door 
ronddwalende Mohammedanen, die de wegen onveilig 



140 

/i^maakteii, welke naar de hoofdstad van Indië leidden, 
//Herodotus zegt, in zijne Polymnia, dat Xerxes reeds 
//bij zijn inval in Griekenland troepen had, wier eenig- 
//ste wapen bestond in een dolk en een strik van ge- 
>!^vlochten leder, waarmede zij hunnen vijand of zijn paard 
//verstrikten of lieten vallen, waarna zij hen snel doodden. 
//Thevenot zegt in dat gedeelte zijner reisbeschrijvingen, 
/f hetwelk door Dr. Sherwood wordt aangehaald , op bladz. 
//41 van het 8*' deel: //ofschoon de weg van Agra naar 
////Delhi redelijk is, levert hij echter vele bezwaren 
////op. Men kan er leeuwen, tijgers en panthers ontmoe- 
////ten ; men zal er roovers te vermijden hebben en boven 
////alles niet gedoogen, dat iemand op den weg u te na 
fff/komt De geslepenste roovers ter wereld worden in dat 
////land gevonden; zij gebruiken eene lijn met een strik, 
////dien zij zoo handig iemand om den hals werpen, dat 
////zij, indien hij slechts onder hun bereik is, hem nooit 
////missen en in een oogenblik verworgen. Er worden er 
////gevonden , die zoo behendig er mede omgaan, dat zij op 
////eiken afstand meester van hunne zaak zijn en wanneer 
////een os of een kameel van de karavaan is geraakt, we- 
////ten zij het beest altijd met hunnen strik te vangen.'"' 
Art, 18. 
//Toen Feringeea, het beruchte hoofd van een gang, 
ffYooT wiens inhechtenisneming het Grouvememént 500 
//ropijen had betaald, in December, 1830, te Saugor bij 
//mij werd gebragt, beloofde hij ten stelligste, indien 
//hem het leven werd geschonken, dat hij mij verschei- 
/ydene talrijke gangen in handen zou leveren, die bepaalde 
//afepraak hadden gemaakt, om op hunnen togt van 
//Ghizurat naar Candeisch zich in Februarij te Jypore 
//te vereenigen. Bemerkende, dat ik hem in zulk eene 



141 

//belangrijke onderneming wantrouwde, verzocht hij mij 
//hem op de proef te stellen én hem mede te nemen 
//door het dorp Selohda, gelegen aan den weg van 
//Serongeop twee palen af stands van Saugor , welken weg 
//ik moest nemen op mijne tournee door het distrikt, 
^daar ik het civiel bestuur van had gekregen, bi] 
//welke gelegenheid hij mij blijken zou geven van zijne 
//geneigdheid en toonen zou in staat te zijn tot het geven 
//van naauwkeurige inlichtingen. Ik deed zulks en mijne 
//tenten werden opgeslagen, zoo als gewoonlijk, in een klein 
//perk van mango's. Wij kwamen er des avonds aan en 
//den volgenden morgen wees hij mij drie plaatsen aan, 
//waar hij met zijn gang op verschillende tijden drie 
//reisgezelschappen had begraven. Een pundit — - een 
//hindoe priester — met zes zijner aanhangers, in 1818 
//vermoord, lagen onder de touwen mijner nachttent; 
//een hilvadar (inlandsch sergeant) en vier sipooys (sol- 
//daten) waren onder mijne paarden, en vier brama's 
Af (waterdragers van heilig Gangeswater) en eene vrouw, 
>ydie kort daarna waren vermoord geworden , lagen onder 
//de nachttent begraven. De grond was begroeid en 
//uiterlijk kon men niet zien, dat die ooit was aange- 
//roerd. Het kwam mij ongeloofelijk voor, maar hij 
//stelde zijn leven borg voor de waarheid van hetgeen 
//hij beweerde. Mijne vrouw sHep boven het graf der 
//waterdragers en was onbekend met hetgeen er omging, 
/^maar dikwerf heeft zij mij verzekerd , dat zij nimmer 
//zulke akelige droomen heeffe gehad als dien nacht, 
/rllare ziel heeft welligt kennis gedragen van de ver- 
//schrikkelijke wreedheden, die aldaar waren gepleegd. 
/fJk liet volk komen uit het naburige, dorp en zette 
//hen aan het graven. Op eene diepte van vijf voet was 



142 

• 

//nog iiiets te zien, dat op een graf of een lijk ge- 
//leek, zoodat het volk reeds meende genoeg te hebben 
^gedaan, doch hij bleef zoo kalm en zeker van zijne 
i^zaaky dat ik liet doorwerken, totdat wij eindelijk de 
//lijken vonden juist zoo als hij vroeger had gezegd. 
//De andereu werden insgelijks opgegraven, waarop hij 
//aanbood nog meerdere aanwijzingen te doen, hetgeen 
//ik echter van de hand wees. De gangen, die zich bij 
//Jypore zouden verzamelen, werden vervolgd, het groot- 
//ste gedeelte er van gevangen genomen en Fenngeea's 
//leven, volgens belofte, gespaard." 
Art. 19. 
//Toen ik in 1822, 1823 en 1824 lid van het civiel 
//bestuur was vanNursingpore,in de vallei van de Ner- 
//budda, kon geen gewone diefstal plaats hebben, zonder 
//dat ik er kennis van kreeg, er was geen roover of 
//dief van de gewone soort in het distrikt met wiens 
//gedragingen ik, in mijne beti:ekking van magistraat, 
//niet was bekend geworden. Had iemand mij toen ge- 
//zegd, dat te Kundelee, op een afstand van minder dan 
//400 yards van de plaats, waar ik mij toen bevond, 
//eene bende moordenaars woonde, dat de meer uitgestrekte 
//mango-groepen van het dorp Mundesur, een post van 
//mij, op den weg naar Saugor en Bhopaul, eene van 
//de grootste Belea of moordplaatsen van geheel Indië was, 
//en dat groote gangen van Hindostan en Decan aldaar dik- 
//werf bijeenkwamen en jaarlijks er verscheidene dagen 
//doorbragten in de uitvoering van hun vieesselijk bedrijf, 
//zoowel daar op den openbaren weg als op de nabij gelegene 
//bijw^en en zulks met voorkennis en medewerking van 
/ytwee landeigenaren , wier voorouders deze mango-groepen 
//hadden geplant — had iemand mij dit gezegd , ik zou 



143 

>7hem voor een dwaas hebben aangezien , nogtans alles 
>/was volkomen waar. Een honderdtal ligchamen van 
//reizigers lagen bedolven in de groeven van Mandnsur 
//en eene bende moordenaars leefde in en om het dorp 
//Kundelee, toen ik er magistraat was en strekte hare 
//togten nit tot de steden van Poona en Hyderabad." 

Wat betreft de verdere geschiedenis der thngs, hier- 
omtrent verwijzen wij den lezer naar het straks ver- 
melde, hoogst belangrijke werk. Vatten wij, na deze 
uitweiding, den draad van ons verhaal weder op. 

Des zaterdags, den 30, vertrokken wij ten half vier 
ure, na een goed diner te hebben genuttigd, bij den 
Eesident te Lucknonw. De doctor voorzag ons van 
grove wollen slaapmutsen, met de noodige aanwijzing 
hoe die te gebruiken; uit het weinige, dat ik hier ver- 
meld, zal op eene voldoende wijze blijken, hoe ver 
hunne vriendelijke voorkomendheid zich uitstrekte. Bij 
ons vertrek werd een koninklijk saluut gedaan ter eere 
van Zijne Koninklijke Hoogheid ; weldra waren wij in onze 
oude marschorde en gingen de stad uit door eene andere 
poort, dan waardoor wij haar waren binnengekomen. 
Er was schier geen eind aan den weg, dien wij door 
de stad moesten afleggen; de straten, die aan deze zijde 
bergafwaarts liepen, waren zoo naauw, hadden zulk 
eene kronkelende rigting, dat wij somtijds nog voor-, 
noch achterwaarts konden zien, maar het huishouden, 
dat ik hier ter linker- en ter regterzijde in den letter- 
lijken zin des woords in het gezigt en tevens binnen 
mijn bereik had , trok in hooge mate mijne aandacht ; 
mannen met baarden als Pacha^s kookten, braadden, 
hielden zich zittende met allerlei werkzaamheden bezig, 
smaakten in stilte het g^ot- hunner hindoe-musutman- 



144 

sche deftigheid. Eindelijk geraakten wij de stad uit, 
zagen voor ons eene groote rij mango-boomen en in de 
verte eene schoone moskee van een der buitenverblijven , 
die ons vroeger bij onze aankomst al dadelijk was in 
het oog gevallen, hoewel wij de stad van eene andere 
zijde waren binnengekomen- Dit was eene geruststelling, 
want, daar wij onze dragers niets konden vragen , strekte 
ons dit tot een verkenningspunt, waaruit wij de zeker- 
heid verkregen, dat wij op het goede pad waren. Tegen 
den donker hielden wij halt bij een fraaijen put; ver- 
vuld van hetgeen ik vroeger had gehoord omtrent de 
thugs, zag ik, in mijne verbeelding, in dien put eene 
verzamelplaats van slagtoflers. Sedert ik met de ge- 
schiedenis van Laban en Rachel was bekend geworden, 
had nog geen enkele put mij zoodanig geoccupeerd als 
deze; sandwiches en een glas porter namen echter spoe- 
dig dezen indruk weg. Terwijl wij ons aldaar op die wijze 
bezig hielden, kwam er een enkele palankein aan; toen 
hij digt bij ons was gekomen, ging ik er heen; het 
was de Eerste Secretaris-Generaal Sir William Mac Nagh- 
ten, die er zich in bevond. Hij had bij zich een collier, 
ter waarde van 80 k 40,000 gulden, bestemd voor den 
Gouverneur-Generaal, en kwam er voor uit, dat hij een 
lekker hapje voor de thugs zou zijn. Het is deze Mac 
Naghten, die later als envoyé naar Afghanistan gezon- 
den, aldaar zoo jammerlijk is vermoord geworden; hij 
was toen benoemd tot Gouverneur van Bombay. Wij 
vervolgden weldra onzen koers naar Merunkseraï. Den 
31 ontbeten wij des ochtends bij een paar putten onder 
eene groep mango-boomen, vanwaar wij een fraai uitzigt 
genoten over een klein stadje of dorp in onze nabijheid 
gelegen; ten 11 ure voeren wij over den Ganges, ver- 



145 

lieten het gebied van Oude en kwamen weder op en- 
gelschen grond, digt bij een fort; bij het overvaren, zagen 
wij een schildpad en een alligator. Wij zetteden met 
spoed onze reis voort, verheugd dat de dag en het jaar 
ten einde spoedden, even als of het nieuwe jaar niets dan 
geluk zou aanbrengen. Hoe het kwam en wat er aan- 
leiding toe gaf weet ik niet, maar zooveel is zeker, 
dat ik bij dien togt geheel alleen Ver vooruit was ge- 
raakt en in een seraï werd gebragt; terstond na mijne 
aankomst nam ik, zonder de Ininste pligtplegingen, bezit 
van eene der nissen of vertrekken, doch naauwelijks 
had ik plaats genomen, of ik vond mij omringd door 
kooplieden, nautches (danseressen) en allerlei slag van 
menschen; zij spraken allen te gelijk met mond en han- 
den. Mij in dien chaos opvrolijkende, gaf ik hun ten 
antwoord: //Ham ne sum musta" (ik versta u niet), 
maar hierop werd hpt gesnap en het rumoer nog erger 
dan vroeger; zij pakten hunne koopwaren uit, waarop 
ik, mijn gezegde nogmaals herhalende, er bijvoegde: 
//Ham hindostani ne bolta" (ik spreek geen hindostansch), 
en zeide kort daarop: //Bay dood ka koflee low" (breng 
mij koflBj zonder melk) en //jeldee" (gezwind) en hierop 
//Batil low" (breng licht) er bijvoegende, was het eene 
wezenlijke comedie geworden, die niemand begreep, 
uithoofde ik in tegenspraak met mij zelven scheen te 
zijn. Eindelijk werd het mij te druk, en eene dreigende 
houding aannemende zeide ik : //Ham cout jow do" (verwij- 
der u), en daarmede was de pantomime oogeiiblikkelijk 
Tiit. Ik sprak hoegenaamd geen hindostansch , maar had 
eenige gewone gezegden opgeschreven, waarvan ik deze 
hier in betaling gaf, mij overigens regt vermakende over 
mijn zonderlingen toestand , die echter zeer kort duurde , 

10 



146 

doordien mijne reisgenooten spoedig aldaar aankwamen. 
Onder de banier van h, la guerre comme è la gnerre, namen 
wij een vrolijk diner tot besluit van het jaar , pakten ons 
zoo goed mogelijk in onze palkee^s, eindigden dat jsar 
en begonnen het andere zoo welgemoed en koud moge- 
lijk. Den 1 Januarij, 1838, was het des ochtends bui- 
tengewoon koud; de wind blies sterk uit het noorden 
met wolkeloozen hemel, doch niet heldere lucht, uit' 
hoofde van het stof, zand, bladeren, enz., die hij voorts 
zweepte. Ik wendde mijne blikken naaï de Himalaya- 
keten, doch kon geen vijf voet van mij af zien, maar 
de wind kwam er regelregt van daan en bragt tijding , 
dat het op gemeld gebergte nog zeer firisch was. Het 
was reeds na 8 ure en wij allen hadden behoefte aan 
eene gloeijende kop koflBj. Wij bevonden ons in eene 
volslagen wildernis en hadden nog geen vooruitzigt op 
beter, dewijl de horizon, voor zoo ver die zigtbaar 
was, waarheen wij het oog ook wendden, niets ver- 
toonde dan de kale zoom eener kale vlakte. Zoodra wij dus 
water vonden, zetteden wij onze palankeins in een halven 
cirkel , ten einde ons eenigzins tegen de koude te beschut- 
ten , legden vuur aan in het midden, en om dit gedurende 
eenige oogenblikken aan het branden te houden werd geene 
geringe inspanning vereischt daartoe werden de vereenigde 
pogingen gevorderd van al onze dragers, die verdord 
gras, bladeren en al wat brandbaar was tot dat einde 
bijeen raapten. Wij hadden ons zoo comfortable mogelijk 
ingerigt; het ensemble mogt werkelijk schilderachtig 
worden genoemd, want gekleed in zijden jassen, met 
roode mutsen op het hoofd , kookten wij onze koffij , of 
ontpakten het overgeblevene gedeelte van ons d^jeuner, 
terwijl kraaijen en raven ons het eten bijna uit de handen 



147 

namen, en dit alles werd door onze uitgehongerde dra- 
gers met voorbeelddooze onverschilligheid aangezien. 
Niettegenstaande zij in den letterlijken zin des woords 
uitgehongerd waren, wilden zij echter niets van ons 
aannemen; zoodra wij de hand uitstaken met een of 
ander firagment er in , kwamen aanstonds eenige kraaijen , 
die het ons onbeschroomd uit de hand namen, een be- 
wijs, dat zij hindoesch van geboorte, maar niet van 
geloof waren. Zoodra wij ons inwendig hadden ver- 
nieuwd, werd de reis voortgezet. Toen de zon allengs 
hooger steeg, werd het in de palankein warm genoeg om 
met onbeklemde borst aan vadarland en huis te denken 
en onze wenschen ten geleide aan de atmosphe^ over 
te geven. Dien ganschen dag bleef het even dor als koud 
en onaangenaam, en toch bevonden wij ons slechts op 
26* noorder breedte. Ten half vier ure haalden wij land 
en haven te Mynpooree bij den Resident, den heer 
Bigbee, alwaar wij goede kamers, goede baden, goed 
dineren goed gezelschap vonden ; en wat wil men meer? 
Ten half elf ure des avonds gingen wij weder op reis , 
doch vorderden niet veel. De dragers maakten veront- 
schuldigingen over hunne zwakheid , daar zij in geen twee 
dagen hadden gegeten; somtijds lieten zij ons vallen, 
hetwelk in het geheel geen aangename gewaarwording is. 
Den volgenden dag, den 2 Januatij , was het weder vrij 
wat beter; wij maakten halt op de buitenplaats van een ze- 
mindar te Thekoabad. Het huis , de tuin en de gansche 
aanleg zagen er goed uit, maar uithoofde het winter was , 
genoten wij niets van het aangename van het buitenver- 
blijf, zagen dit niet op het voordeeligst, niettemin leerden 
wij een inlandsch heerenhuis kennen, dat natuurlijk meer 
tegen de warmte dan tegen de koude was ingerigt. Wij 



148 

bevonden ons op de boven etage in een groot, rnim 
vertrek dat naar buiten, naar den kant van den tuin, 
open was en regts en links aan de tuinzijde gaanderijen 
had, die in het vertrek uitkwamen.; aan de drie andere 
zijden was zij omringd door neven-vertrekken. Deze kamer, 
waarin wij werden ontvangen en dejeuneerden, ontving 
haar licht vanboven en kon, door middel van gordijnen 
van zware stof, worden afgescheiden; eene dergelijke inrig- 
ting scheen mij zeer doelmatig toe voor hét warme saizoen. 
De tuin was aangelegd met regte lanen, die elkander 
regthoekig doorsneden, zoo als men in ons vaderland 
nog vindt, waar tusschen hier en daar bloemperken 
werden gevonden; ik zag er de malatti of javasche jas- 
mijn. Het geheel was omgeven met een hoogen muur. 
.Gtedurende dezen togt, die ons over een woesten weg 
door een woest land voerde, stapte ik eens uit de pa- 
lankein om eene antilope te scliieten, doch miste haar 
en nam beschaamd mijne plaats weder in; wij passeer- 
den een dorp, dat er bij uitnemendheid zindelijk uitzag 
en kwamen des nachts ten half twaalf ure te Agra , al- 
waar wij den 3 Januarij onzen intrek namen in tenten 
bij den Chief Justice- Boldero. De woning van dezen 
heer was eene voormalige tombe, die in een goed in- 
gerigt woonhuis was herschapen. Onze gastheer bezat 
het schoonste vee, dat ik in Bengalen onder de oogen 
heb gehad. Een zijner bengaalsche stieren , met een zeer 
grooten bult en den zak onder den hals, het eigenaar- 
dige kenmerk van het rundvee alhier, was buitengewoon 
groot en fraai van stuk ; onder de geitensoorten waren 
er insgelijks, die zich voordeelig onderscheidden, en dit 
moet, naar ik meen, uitsluitend worden toegeschreven 
aan de zorg door den eigenaar aaü de aanfokking er 



149 

van besteed ; zijne verzameling van . wapenen was mede* 
hoogst belangrijk, en- door de grondige kennis, welke 
hij bezat van hunnen oorsprong, de wijze waarop zij 
worden vervaardigd , in één woord , van alles wat met dit 
onderwerp in betrekking staat, deelde hij ons meer we- 
tenswaardigs daaromtrent mede, dan wij anders welligt 
ooit. zouden Jiebben vernomen. Agra, welke stad wij/ 
nu zouden bezien, ligt op 27° 12' nooder breedte en 
77** 56' lengte en wordt gerekend 830 mijlen van Calcutta 
verwijderd te zijn. De stad is meerendeels gebouwd of 
vergroot onder de regering van Acbar, die aldaar zijn 
zetel had gevestigd en door wien insgelijks het daarbij 
gelegen fort is gesticht ; daar heen was het , dat wij ons- 
begaven. De straten, welke wij tot dat einde doortrok-^ 
ken, waarschijnlijk de voomaamsten der stad, waren niet 
breed, maar zagen er ordelijk uit en hadden zeer aar- 
dige winkels. Nadat wij de grootste straat ten einde en 
buiten de stad waren gekomen, kwamen wij aan eene^ 
poort gelegen aan de punt eener flèche — een buitenwerk 
van het fiprt; zoodra wij die poort waren doorgegaan, 
zagen wij het fort vóór ons. Het is omgeven door zeer 
hooge muren, die geheel van rooden steen zijn opge- 
trokken; — deze steen wordt in dit gedeelte van Hindos- 
tan zeer veel gevonden, is eei^ soort van zandsteen, 
die in hardheid toeneemt, nadat hij aan de lucht is bloot- 
gesteld, zich zeer gemakkelijk laat bewerken, hoewel hij 
geen helder polijstsel aanneemt, veelal Ucht gekleurde 
vlekken vertoont en op een afstand gezien , of wanneer 
de steen nat is, veel donkerder voorkomt dan hij wer- 
kelijk is; deze steensoort moge overigens goed en nuttig 
zijn, maar nimmer kon ik haar fraai vinden.-— Wijders 
is dit fort omringd door grachten en zijn de- muren 



150 

voorzien van schietgaten, alles in den oosterschen trant. 
Sedert het fort in het bezit der Engelschen is , hebben zij 
eenige veranderingen en verbeteringen er aan toegebragt ; 
het ligt ten oosten van de stad aan de Jumna, welke 
rivier des zemers alhier eene breedte heeft van eene halve 
mijL Ten tijde van Acbar was het niet slechts een 
verdedigingspunt, maar het bevatte tevens zijne voor- 
naamste paleizen, moskeen, zenanah^s, enz., enz., om 
kort te gaan, alles wat tot het verblijf behoort van 
een oosterschen Monarch, die toen bijna een gt^nsch 
werelddeel regeerde! Ik zeg bevatte, want indien men 
thans het oog er in slaat en zich den vroegeren toe- 
stand er van voor den geest roept, dan treurt men over 
het verval van zoo veel grootheid. Sic transit gloria 
mnndi — ' in den volsten zin des woords. Doordrongen 
van het besef, dat mijne kennis omtrent Acbar en zijnen 
tijd, te- kort schiet, vind ik mij niet geregtigd breed- 
voerig den lof te vermelden van dezen Vorst, die, in weik 
opzigt hij ook met andere verwinnaars wordt vergele- 
ken, hen allen verre te boven streeft, want hij was be- 
stendig bezield door den vasten wil om zijn volk te 
beschaven, om het gelukkig te maken en door eigen 
voorbeeld daartoe krachtdadig mede te werken. 

Beschouwt men het tegenwoordige Hindostan en neemt 
men daarbij slechts aan, dat het sedert Acbar's tijd statio- 
nair is gebleven, welke voortreflfelijke gaven moet die man 
dan niet hebben bezeten:, die alle bezwaren kon over- 
winnen, alles kon organiseren, en uitblonk door ware 
vorstendeugden, in een land, waar men die kende noch 
verwachtte — - regtvaardigheid en gematigdheid ! — Hoe- 
wel zijn land is verwonnen, zijne dynastie haast tot stof 
is wedergekeerd, nog wordt zijn nawn niet dan met 



151 

eerbied vermeld door den verwinnaar en door zijn ongeluk- 
kig nï^eslacht. Trouwens, onverdiende roem mag bij het 
leven door vleijei» worden verkregen' en gehandhaafd,, 
de tijd is immer de onfeilbare rigter en stelt de waar-* 
hdd in het licht. Hoe vele bewijzen hebben wij daarran 
in onzen leeftijd niet gezien en leeren schatten. 

Zoodra men het fort binnentreedt, komt men in e^e 
meuwe stad, in eene nieuwe wereld. Men vindt daar, 
onder vele ruïnen, een rij gebouwen^ die allen getuigen 
van den verheven geest en den gezuiverden smaak van- 
Acbar. £r is schier geen einde te vinden aan de gebou- 
wen, die tot het paleis in dit fort behooren, eindeloos 
schijnen die ruïnen , waar onder overschoone fragmenten 
worden aangetroffen. Er liggen hier badkuipai uit 
één enkelen steem gehouwen, groot genoeg om ^ in te 
kunnen zwemmen en waarvan de uitvoering alle ken- 
merken draagt van den zuiversten smaak. Te schetsen 
ttiet welke gewaarwordingen men de zenanah van een 
wereldgebieder binnentreedt, laat ik over aan hem, die 
gevoelt wat schoonheid vermag, gelijk Acbar die ver- 
eerde en eerbiedigde; en indien hij naar de wijze zijner 
opvoeding en godsdienst, naar de/ wijze zijns lands en 
zijner eeuw op het altaar der zinnel^kheid offerde, zoo 
getuigt alles, dat hij zulks deed gelijk het een Yorst, 
een wetgever, een voorbeeld van zijn volk betaamde. 

Men treedt vertrekken binnen, wier wanden en ge- 
welven zijn gebouwd in moresken stijl; tusschen die als 
het ware wiskunstig geplaatste trekken, zijn de tussdhien'* 
ruimten geheel met spiegelglas bedekt of hier en daar 
verguld, die een gdieel vormen, zoo betooverend sdioon, 
zoo geheel vreemd aan alles wat wij kennen,, dat men er 
onwilldceurig door geboeid wordt. Men vindt er insgelijks 



152 

de moskee der Keizerin, die door haar eenvoudig schoon 
uitblinkt; hierop begaven wij ons naar die van den 
Keizer, de groote moskee of Mottee Musjeed gehee- 
ten; velen schatten dit gebouw als het schoonste van 
gansch Hindostan. Treedt men deze moskee binnen , dan 
gevoelt men diep en innig, dat men zich op eene 
plaats des gebeds bevindt, zoo veel eenvoudige groot- 
heid steml tot verheffing der ziel; allen, die haar met 
ons bezigtigden, ontblootten het hoofd en onwille- 
keurig gevoelde men zich doordrongen van gewaarwor- 
dingen , die in onze eigene kerken niet levendiger zouden 
worden opgewekt. Hier zag men het sprekendst bewijs, 
dat het eenvoudige het kenteeken is van het ware, dat 
zich wel laat gevoelen, maar om die rede niet gemak- 
kelijker, met woorden kan worden omschreven. Ik wil 
echter beproeven om er den lezer eenig denkbeeld van 
te geven. 

Het is een zeer groot, langwerpig vierkant gebouw, dat 
wij door eene poort van witmarmer, van eene der smalle 
zijden binnentraden. Wij waren derhalve terstond in 
staat om het geheel met onze blikken te omvatten. De 
bodem , welke een vierka,nt vormt , is met wit marmeren 
steenen bevloerd, in het midden waarvan zich eene ver- 
hevenheid bevindt, een vijver bevattende voor de ablu- 
tiën der aanbidders. De beide wanden, die de lange 
zijde van het vierkant vormen, zijn eenvoudig opge- 
trokken; hebben overdekte gaanderijen, welke aan de 
binnenzijde op pilaren rusten en in het midden twee 
groote poorten of ingangen hebben, insgelijks van wit 
marmer, en geheel en al geUjk aan de poort, welke wij 
zijn binnengetreden. Alleen de kleine minareh's of to- 
rentjes hebben vergulde spitsen. Kegt vóór ons is de 



153 

eigenlijke moskee, die men van deze zijde door zeven 
gewelven of bogen binnentreedt. Alvorens men het heilige 
der heilige bereikt, de plaats des öpperjpriesters, wiens 
verheven zetel (preekstoel) ter linkerzijde van drie nissen 
wordt gevonden, komt men aan vier rijen pilaren, die 
zich in de breedte van het gebonw uitstrekken. De vloer 
is ingelegd en met een zwart marmeren rand omgeven, 
ten einde de afzonderlijke plaatsen aan te dniden voor ieder 
geloovige om de knieën te buigen. Van boven rijzen zeven 
kleine minareh's opwaarts, waarvan twee grootere op de 
hoeken staan, benevens drie koepels met de grootste 
in het midden, welke allen vergulde spitsen ]j/Bbben 
. en het geheel volmaken. Het zou mij niet doenlijk zijn 
eene beschrijving te geven zulk een gewrocht waardig, 
of de gevoelens te schilderen, die mij bezielden toen 
ik dit gebouw verliet, dat daar in vergetelheid rust en 
welligt eens in den loop van eenige jaren door een enke- 
len reizenden vreemdeling wordt bezocht. Gedurende bijna 
500 jaren staat het daar, zond^ dat de tijd er i^ts aan 
heeft veranderd. Van alle gebouwen, die ik in de we- 
reld heb gezien, — en het aantal daarvan is groot, — 
heeft dit gebouw en de cathedraal te Sevilla de diepste, 
de onuitwischbaarste indrukken bij mij nagelaten, en. 
plaats ik die boven alle andere gebouwen. 

Wijders vindt, men nog in het fort de Dewan Khass 
of receptiezaal ten tijde der Mogollen, de zaal, waarin 
Acbar welligt honderde Koningen heeft ontvangen ; deze 
zaal is .thans herschapen in een arsenaal, doch uithoofde 
slechts de ruimte tusschen de pilaren is digt gemetseld 
geworden, kan men, zonder de verbeeldingskracht te 
hulp te roepen, het grootsche en st?itige van het geheel 
nog duidelijk ontwaren. De vergulde koepels , daken , mi- 



154 

nareh's toonen aan , dat hier weleer een man was, die zijne 
hooge waarde gevoelde, het verheveii standpunt, waaiop 
hij geplaatst was, naar eisch wist te schatten en in 
alles kieschen smaak en grootschheid van vormen hnl- 
digde. Ontelbaar zijn de gebouwen en ruïnen, die hier 
verder worden gevonden, doch die wij hier niet be- 
hoeven te beschrijven; evenmin behoeven wij eene opgave 
te doen van den krijgsvoonaad des eurc^ieschen beadt* 
ters, van de hondefde kanonnen of van de duizende 
geweoen, want op dien afstand zijn deze de aandacht des 
lezers onwaardig; verlaten wij derhalve het fort. Na ons 
vertr^ van daar, wendde ik nogmaals cnwillekeniig de 
blikken naar de Mottee Musjeed. Onder het gaan werden 
wij opmerkzaam gemaakt op een verbazend grooten ko- 
gel van een 1550 ponder, die weleer hier had gestaan. 
Het stuk was van metaal en werd door den vorigen 
(Jouvemeur-Generaal, Lord W. Bentinck, verkocht voor 
een laks ropljen of 125,000 galden. Men verhaalde, dat 
de kooper er veel op heeft verdiend, dewijl de alliage 
fijnere metalen bevatte. 

Alvorens verder te gaan, wesosch ik hi^r eene beknopte 
, vermelding te maken der laatste opvolgers van den groo- 
ten Mogol of Keizer van Hindostan. 

Na drie geslachten der Afghans., omstreeks 1400, in 
vdk jaar Timour of Tamerkn terugtrekt, regeert 
Mahmoud , die geen titel voert uit vrees of uit eerbied 
voor Timour. 

1414 Zhir Khan, 
Mobaric 
Mohammed 
Allah ood Deen 



155 

Beillole, 1 

Sekunder, > uit het huis van Lodi. 
1525 Ibrahim, | 
Omstreeks dezen tijd komt een der lijnregte opvol- 
gers van Timour, van moederszijde afstammende van 
Grengis Khan, Zehur ood Deen Mohammed, bijgenaamd 
Baber (de tijger), herneemt Hindostan en wordt op- 
gevolgd in 

1530 door Humajoon; deze heeft, alvorens ge- 
vestigd te zijn, met groote tegenspoe- 
den te kampen; men kan zelfe zeggen, 
dat er twee tusschen-regeringen hebben 
plaats gehad. 
1556 Jellah ood Deen Mahomed (Acbar), 
1605 Jehangeer, 
1628 Shah Jehan, 
1658 Aurang Zeb, 

1707 Shah Aulum, \ Allen vermoord; 

1712 Shah Jehander, | staande hunne re- 

1712 Perokseer, ( gering wordt het 

1719 Siupheh al Khudder, / rijk steeds meer 

1720 Eupheh al Dergaut, I en meer verbrok- 
1720 Shah Mahomed, / keld. 

Onder dezen is, in 1739, Thamas KouU Khan of 
Shah Nadir in Delhi geweest, die de stad heeft ge- 
plunderd. 

1747 Aohmed Shah, 

1758 Aulumgeet II, 

1756. Shah J^haun, 

1760 Shah Aulum II (de blinde) ; hem zijn de 
pogen uitgestoken en de meeste leden zijner familie 
zijn vermoord geworden door Qaulum Kaudir, eeik 



156 

hoofd der BohiUas; deze is op zijne beurt g^oiarteld 
door Sindia. 

In 1803 is Deüii genomen door den Greneraal Lord 
Lake, en sedert behoort het aan de Engelschen. 

Shah Aulum II regeert ten tweeden male, 
1806 Acbar II, 

1838 Abdnl Suffer; bij zijne krooning, die op 
den 7 Januarij van dit jaar plaats heeft, neemt hij 
den naam aan van Bahadoor Shah. 

Sedert Aurang Zeb, dien wij reeds als een slechten 
zoon en broeder hebbén leeren kennen , is de glans van 
den troon der Mogollen geweken èn is het gansche rijk , 
maar voornamelijk de schoonste gedeelten er van , door 
bestendige oorlogen, plundering en herhaalde verande- 
ring van meester geteisterd geworden. Met hem eindigt 
het tijdvak, waaruit de monumenten dagteekenen, welke 
de voornaamste steden versieren; hier sluit hun boek. 

Hoe ongelukkig, hoe ellendig het land is geregeerd 
geworden, er schitteren zoowel verheven karakters onder 
de Souvereinen als heerlijke daden onder menige rege- 
ring, vooral onder de Lodi's. Ik heb gemeend dit wei- 
nige hier te moeten aanstippen, uithoofde het onmid- 
dellijk in verband, staat met hetgeen ik hier heb gezien 
en vernomen, waarvan ik den lezer het' navolgende 
wensch mede te deelen. 

Onder de regering van Acbar werd diens zoon ver- 
liefd op eene zeer schoone maagd, Asher al Nissa (1), 
welke verloofd was aan een perzisch officier Shere Af kan. 
Acbar Het de verloofde aan Shere Af kan, dewijl hij om 



(1) Opgroeijende kreeg zij den unam van Asher al Nissa, dat 
i> zon van schoonheid. 



157 

den wille zijns zoons geene onregtvaardigheid wilde 



Na Acbar's dood werd hij begraven in een der 
schoonste praalgraven van Hindostan , te Secundra , dat 
wij aldaar zullen bezoeken. Intnsschen is zijn zoon 
Selim niet op den troon onder den naam van Maho- 
med Jehangeer of Shere Af kan, beroemd om zijne 
deugden, kracht en trouw, treft het lot van Urias; 
nadat hem vele kgen zijn gelegd , wordt hij ten laatste 
jammerlijk vermoord en zijne schoone vrouw komt in 
de zenanah des Keizers. Vier jaren heeft zij er in 
doorgebragt , zonder hem te . zien , doch de redenen , 
waaraan dit moet worden toegeschreven, zijn onbekend, 
welligt was wroeging daarvan de oorzaak. Zij moest er 
zdfs gebrek lijden en schier met handenarbeid in haar 
eigen onderhoud voorzien. Toen zij later den Keizer 
voor de eerste maal ontmoette, werd zij verheven tot 
Keizerin, onder den naam van Noor Mahl, d. i., licht 
van den harem. Sedert dien tijd heeft zij hem steeds 
geboeid en voortdurend een grooten invloed uitgeoefend 
op de lotgevallen des rijks, want aan buitengewone 
schoonheid des ügchaams, paarde zij uitmuntende hoe- 
danigheden van ziel. Later echter verloor zij door te 
grooten voorspoed hare nederigheid, zij werd trotsch, 
heerschzuchtig en berokkende veel kwaad. 

Hare broeders werden Vizier, stonden allen in hoog 
aanzien en beantwoordden, ten allen tijde, op de schit- 
terendste wijze aan het onbepaalde vertrouwen, dat in 
hen werd gesteld. De dochter van den Vizier Asoph 
Khan huwde met Shah Jehan. Aan dit huwelijk, en 
aan dezen braven Vizier moet het worden dank gewe- 
ten, dat het derde geslacht heeft geregeerd, zonder 



158 

dat de troon in gevaar is geweest. Shah Jehan, de 
dochter getrouwd hebbende, bleef haar voortdurend lief- 
hebben en gelijk zij steeds van naam veranderen, had zij 
bij het huweUjk dien van Noor Jehan, dat is, licht 
der wereld, gekregen. Noor Jehan stierf in het kinder- 
bed en de Keizer zwoer, dat zij een graf zou hebben, 
waarvan de wereld geene wederga bezit. Hij heeft zijn 
woord gestand gedaan en het is dat graf, hetwelk wij 
morgen zullen gaan bezoeken; het is bekend onder den 
naam van Tauje Noor Jehan Begum of Tauje Mahai, 
en is waarschijnlijk een gebouw eenig in zijne soort, 
dat tot heden niet is geëvenaard en welligt nimmer zal 
geëvenaard worden. 

Donderdag, den 4, vertrokken wij om de Tauje te 
gaan bezoeken, welke op een afstand van '3 mijlen van 
de stad aan de Jumna is gelegen. Veel hadden wg 
er reeds van gehoord; menschen van smaak en kennis 
hadden mij gezegd, dat noch penseel, noch woorden 
dit gewrocht naar waarde konden afinalen. Mijne ver- 
wachting kon niet worden overspannen, want ik had 
nu reeds zoo vele tombes gezien, dat, naar ik mi] 
voorstelde, een weinig meer of minder ornamenten die 
niet veel hooger behoefden te doen stijgen. De weg, 
welke ons daarheen voerde, liep voorbij het fort en wij 
hadden, van daar af, ter regter- en ter linkerzijde niets 
dan eene aaneenschakeling van grafgestichten, allen in 
diepen staat van verval; uithoofde echter sommigen stevig 
zijn gebouwd, zouden er schatten' worden vereischt om ze 
op te ruimen en den bodem aan zijne oorspronkelijke 
bestemming te hergeven. EindeUjk kwamen wij aan eene 
der buifenpoorten van dit gra^aleis; deze poort, de 
hoofdingang, is van rooden steen gebouwd eii mag 



159 

reeds op zich zelf een monument worden geheeten. Zij 
staat op een basement van dezelfde steensoort vervaar-- 
digd, waarheen men met eenige trappen opklimt. 

Ik wil niet trachten eene volledige beschrijving er 
van te geven, dewijl ik bewust ben, daarin niet te 
zullen slagen. Ten einde den lezer niet geheel onbekend 
er mede te laten, zal ik het volgende hieromtrent 
mededeelen. Aan het bovengedeelte der poort zijn incrus- 
tatiën aangebragt en om den ingang loopt een zoom of 
band , waarop met perzische karakters eenige verzen uit 
den Koran zijn geïncrusteerd. Dit een en ander maakt 
een goed effect, en hoe meer men het gebouw nadert, 
des te meer bewondert men schepping en uitvoering 
er van. Alles is zoo porseleinachtig, dat men het met 
een vergrootglas kan beschouwen, zonder er eenig ge- 
brek in te ontwaren; zoowel hier als bij de Jumna 
Musjeed is het ftni du travail volmaakt. Door de 
opening of ingang dezer hoofdpoort ziet men reeds 
het monument; om zioh derwaarts te begeven, gaat men 
door een tuin, waarvan de paden insgelijks metrooden 
steen belegd, als het ware geparketteerd zijn. Te mid- 
den van den tuin bevindt zich een vijver met paden 
omgeven, waarin juist in het middengedeelte eene reeks 
fonteinen op eene lijn wordt gevonden. Een dezer paden 
in eene regte rigting, naar ik gis, ongeveer 200 h, 300 
pas volgende, bevindt men zich aan het hoofdgebouw, 
aan het eigenlijke graf. Men komt eerst aan een mas- 
sief gebouw, geheel van wit marmer vervaardigd, van 
190 yards in het vierkant bij eene hoogte van ?A voet, en 
voorzien van eene balustrade; dit gebouw staat op een 
basement van rooden steen, hetwelk aan de rivierzijdé 
uit het water oprijst. Aan de hoeken ziet men twee ronde 



1«0 

torens en in het midden aan beide zijden vrij groote ge- 
bouwen mede van rooden steen vervaardigd en met drie 
witte koepels gedekt en, naar ik verstond, bestemd 
tot bedehuizen of moskeen en woningen van opzigters. 
In later jaren hebben er mede engelsche oificieren in 
gewoond. Op de hoeken van het marmeren vierkant, 
die uitspringen en achthoekig van vorm zijn, verheflTen 
zich vier ronde minareh's, mede geheel van wit mar- 
mer, die hechtheid van bouw en zuiverheid van smaak 
aan de grootste elegance paren. 

Te midden van de marmeren verhevenheid , die ins- 
gelijks met marmer is bevloerd , verheft zich het achtkaht 
gebouw, waarvan de groote ingang zich bevindt in de 
naar den tuin gekeerde zijde. Hierdoor komt men in het 
hoofdvertrek, dat mede achtkant is, waarop zich een 
koepel bevindt, welke een diameter heeft van 75 voet, 
en eene hoogte , die daarmede in evenredigheid ststat; hij 
is geheel en al met arabesken versierd. Midden onder 
deze koepel is de grafzerk van Noor Jehan, welke, bij 
eene hoogte van ongeveer 4 voet , eene lengte heeft van 
6^7 voet. Deze zerk of verhevenheid is zeer eenvou- 
dig van vorm, maar rijk geïncrusteerd; aan de vier 
zijden is zij bedekt met opschriften in deperzische taal, 
vermeldende de namen en titels der Keizerin. In het 
midden tusschen deze zerk en de wanden van het ver- 
trek wordt een schut of scherm — de Engelschen noemen 
het een screen — gevonden, vervaardigd van marmer 
en goud, met edelgesteenten ingelegd, dat het fraaiste 
kantwerk in schoonheid van uitvoering evenaart en in 
den volsten zin des woords prachtig mag genoemd 
worden. Nevens de zerk van Noor Jehan is die van den 
Keizer geplaatst. Tijdens zijn leven was, aan de overzijde 



161 

der rivier^ reeds een aanvang gemaakt met den bouw 
van een dergelijk grafgesticht ^ doch daar de noodige 
fondsen, tot de voltooijingervan vereischt, niet konden 
gevonden worden , heeft men hem na zijn dood in ditzeKde 
gebonw in de nabijheid van het graf der Keizerin be- 
graven, waardoor echter alle symetrie is verbroken 
geworden. Ter plaatse waar zijn graf is^ bevond zich 
vroeger eene massief gouden deur, waarmede het 
schut werd gesloten. De kist des Keizers gelijkt vol- 
komen op die der Keizerin, slechts met dit onderscheid, 
dat daarop eene halfronde verhevenheid is van ongeveer 
een paar voet lang en 3 S. 4 'duim breed en hoog. Het 
gebouw, hetwelk dit alles omgeeft, beantwoordt in 
schoonheid aan hetgeen wij hier hebben vermeld en 
bevat nissen en vertrekken, die allen in ,het schoonste 
verband tot elkander staan, waarvan de uitvoering even- 
min iets te wenschen overlaat; ook de wanden dezer 
vertrekken zijn met gesteenten ingelegd. Het geheel 
bHnkt uit door smaakvoUen, rijken en hechten bouw, 
door den zuiversten stijl, waarvan de uitvoering vol- 
maakt mag worden genoemd» Men weet niet, wat men 
ziet bij het beschouwen van een bijou van zulk een 
omvang. De spits op den koepel heeft eene hoogte van 
35 voet. Van het hoogste of derde balcon der minareh's 
valt het oog midden op het hoofdgebouw» Aan de rivier- 
zijde is het basement van rooden steen gebouwd, en hooger 
opgetrokken dan aan de andere zijden ; bij een hoogen 
waterstand schijnt het gebouw uit de rivier op te rijzen. 
Het is eigenlijk aan dien kant, dat men een goed stand- 
punt heeft om het te beschouwen, ofschoon het moeijelijk 
is te heggen, waar het voordeeligste standpunt gevonden 
wordt. Lang zochten wij het en vonden het aUerwege, het- 

11 



162 

geen als een bewij» mag woïden beschouwd van de 
volmaaktheid van het gebotiw in zijne soort. Het aantal 
edelgesteenten of lieveï halfedelgestecnten, lapiieê pre- 
tiosiy dat hier wordt aangetroffen, is ongeloofelijk 
groot; men vindt er in alle kleuren. Het mo£aïk getuigt 
van eene uitmuntende en allerkeurigste bewerkiBg, ja, 
er worden bloemen gevonden, die uit 32 versehill^ide 
stukjes zijn zaamgesteld. Ik heb nimmer veel met edel- 
gesteenten omgegaan , en bezit decht» eene oppervlak- 
kige kennis er van, maar ik zou bijna durven beweren, 
dat alle soorten, die tot de halfedelgesteenten behooren, 
aldaar Worden aangetroffen. Behalve het mozaïkwerk, 
vindt men nog een ander versiersel, namelijk, vereen 
uit den Koran in perzisch schrift, waardoor het uit^Üjk 
schoon nog wordt verhoogd. In den kelder, of onder 
het groote vertrek, liggen de lijken van den Krizeren 
der Keizerin, juist onder de eenvoudige marmeren ver- 
hevenheden, waarvan wij vroeger melding hebben ge- 
maakt. Dit gebouw, waaraan gedurende twaalf jaren is 
gewerkt, heeft 12 millioen ropijen gekost, en daarbij 
moet nog de betrekkelijke waarde van het geld in aan- 
merking worden genomen. Men verhaalt, dat daartoe 
werkvolk uit alle landen is gebezigd, en dat er steeds 
eene armee op de been was om te helpen en de orde 
te handhaven. De bouwmeester er van is geweest Ita ma 
Dowlah; deze heeft zich, hetzij van hetgeen hij in die 
betrekking heeft verdiend of van hetgeen bij den bouw 
werd ter zijde gelegd, eene niet onaardige grafi^aats 
laten bouwen aan de ov^zijde der Jtmma. 

Aan wien behoort nu dit gebouw? Op de echt hindos- 
tansche wijze behoort het aan den tijd ; — de t\jd en de lief- 
hebbers van uitpluizen hiidden hun werk dan ook reeds 



163 

aangevangen , toen het Gouvernement het onder zijne be- 
scherming heeft genomen, Voor vier ton gonds er aan 
heeft doen herstellen en het thans blijft bewaren. Er 
zijn zulke enthousiasten voor dit gebouw, die beweren 
dat het bezigtigen er van alleen waardig is om eene reis 
uit Engeland naar herwaarts er voor te doen. 

Wat moet men denken bij het beschouwen van zulk 
een monument ? Wat moet men denken van een Vorst, 
die daartoe het goed en bloed zijner onderdanen heeft 
gebruikt? Dan, weerhouden wij ons van alle bespiege- 
lingen. In Europa hebben wij in nog latere tijden en 
bij meerdere beschaving Versailles en Marly zien ver- 
rijzen, zulks heeft dezelfde gevolgen te weeg gebragt: 
het heeft den ondergang hunner huizen voorbereid en 
zij hebben zich dien val waardig gemaakt 

Den 5 Januarij reden wij naar Secundra. De weg 
derwaarts loopt langs eene onafgebrokene rij van graf- 
gestichten en ruïnen; er staat er zelfe een voor een 
paard. Op zijne gra^laats wordt eene steenen afbeeldsel 
gevonden, dat eene bruine kleur heeft gelijk het dier 
bij zijn leven had. Het grafgesticht van Acbar ontwaart 
men reeds in de verte. Het is insgelijks een zeer groot vier- 
kant , dat geheel is ommuurd. Aan lederen kant vindt men, 
in het midden, een groot gebouw, dat tevens tot poort of 
ingang dient en op eene verhevenheid staat van 8 è. 1 voet 
hoogte. De poort doorgegaan zijnde, volgt men dit hooge 
voetstuk of deze verhevenheid, dat zich uitstrekt tót aan het 
middengebouw en eene breedte heeft van 70 ^ 80 voet. 

De hoofdingang, waardoor wij hier binnentraden , was 
aan eene zijde reeds tot een puinhoop geworden en de 
toppen der vier minareh's waren reeds ingestort. Het hard- 
steenen pad ofde avenue vertoonde sporen eener waterlei- 



164 

ding en van fonteinen. Het hoofdgebonw , dat zich in 
het midden verheft, is grooter,en in een gansch anderen 
stijl gebouwd dan de Tauje en niet van zulke kostbare 
bouwstoffen daargesteld; trouwens hij leefde twee ge- 
slachten vroeger en het schijnt, dat eerst toen die reus- 
achtige praalgebouwen regt in zwang zijn gekomen. Het 
grafgesticht van Jehan Geer, den opvolger van Acbar, 
wordt te Lahore gevonden, dai van Humajoon, den 
vader van Acbar, is kleiner en staat te Delhi. Wat hier- 
van ook moge zijn , Acbar , een der wijste en gelukkigste 
vorsten van Hindostan, verdiende vergelijkenderwijze 
gesproken zulk eene onderscheiding, en het zou dus, 
behalve de Tauje, welligt het eerste gebouw van die 
soort zijn. De grafsteen van Acbar is eenvoudig 
schoon en daar het gebouw van boven plat is , er geen 
koepel op staat, zoo vindt men ook daar weder een 
steen, terwijl zijn Ujk in den kelder juist in het mid- 
den onder dien steen rust. Op de bovenste verdieping 
waren de wanden bekleed met marmer in moresken stijl 
bewerkt en in de tusschenruimten met gekleurd glas 
ingelegd, dat een allerliefst effect maakte. 

Het benedengedeelte bevat verscheidene vertrekken en 
nissen, die naar buiten uitspringen. In sommige dier 
nissen, welke zich digt bij den ingang bevonden, lagen 
leden zijner familie begraven. Eenige jaren geleden, 
tijdens de oorlog in die streken werd gevoerd, had men 
de overige vertrekken of nissen gebezigd tot berging 
van eenige regimenten engelsche dragonders, en bleken 
als zoodanig uitmuntend te zijn. 

In de nabijheid staan eenige schoone mango-boomen ; 
de gebouwen daarentegen, waar niemand zich over be- 
kommert en die zelfs geheel geïsoleerd liggen , gaan met 



165 

rasse schreden hunnen ondergang te gemoet; weldra 
zullen ook zij bijdragen tot vergrooting van het aantal 
ruïnen van grafgestichten,. waarin dit land zoo bij uit- 
nemendheid rijk mag worden genoemd. 

Maar onvergankelijker eerzuil dan dit uitgestrekt 
gebouw heeft Acbar zich gesticht. Het is de Aijeen 
Achwrry^ een werk waarvan de naauwkeurigheid nog 
steeds wordt geroemd en dat voor de statistiek van 
Hindostan nog als vraagbaak dient. Het is zaSm- 
gesteld door Abdul Fazel, zijn Vizier, die mede een 
groot man moet geweest zijn, want nog heden spreekt 
men van hem, en Agra beroemt zich hem te hebben 
voortgebragt. Daar het geschreven is omstreeks het 
jaar 1560, moet bij het beoordeelen er van in aan- 
merking worden genomen dfe mate van kennis, welke 
men destijds bezat. Het is in het engelsch vertaald 
geworden. 

Hiertoe bepaalden zich, de bezoeken door ons te Agra 
afgelegd. Wij schaften ons eenige wapenen aan, en 
trokken ten half vier ure op weg naar Aly^ur. 

Mevrouw B hebben wij niet ontmoet. Zij was naar 

Calcutta vertrokken, ten einde eene dochter af te halen, 
die uit Engeland was gekomen, waar zij tien jaren had 
doorgebragt om hare opvoeding te genieten, inderdaad 
een bezwaar voor ouders naar ziel en beuxs, dat het 
verblijf in Hindostan niet veraangenaamt. 

Den 6 kwamen wij ten 7 ure te Alyghur en zetteden 
dadelijk onze reis voort naar Delhi, welke stad wij den 
volgenden dag des ochtends ten 10 ure bereikten; 
het was buitengewoon koud, het woei hard en de 
wind blies zoo veel zand en stof opwaarts, dat men 
ter naauwemood eenige passen van zich af kon zien. 



166 

Wij verloren daardoor ved van het ei^naardige » dat de 
nabijheid van zulk eene stad steeds kenmerkt; dodide 
oostersche gloed ontbrak niet, want het tal van reizigers , 
karavanen, olifanten, kameelen, paarden, runderen, »iz., 
dat op de been was, werd hoe langer hoe giooter,naar 
gelang wij de stad meer naderden en hield onze aan- 
dacht onverdeeld bezig. Toen wij omtrent aan de rivier 
waren genaderd, werd er een koninklijk saluut gedaan 
van 21 schoten, en kort daarna nog een; later vernamen 
wij, dat er een voor Zijne KoninkLgke Hoogheid was 
geweest en een voor den Keizer, die heden gdaxwndof 
Keizer was geworden. Bahadoor Shah was 63 jaren oud. 
Ddhi Kgt op 28» 43' noorder breedte en 77» 9' 
lengte; zij is gebouwd aan de Jumna,op eena&tandvan 
976 mijlen van Calcutta. De rivier, waaraan wij nu 
kwamen, was zeer laag; wij trokken door e^i droogen 
arm en vervolgens digt onder de stadsmuren over een 
gedeelte van een anderen arm .over eene schipbrug. Aan 
onze linkerzijde hadden wij een oud^ zeer hoog kasteel, door 
middel eener brug met de stad verbonden. Alles was van 
rooden steen gebouwd ; de stad scheen vrij goed ommuurd 
te zijn en alles scheen mij bijzonder hoog toe, waar- 
schgnlijk ten gevolge van den lagen waterstand, Aan 
den voet der muren waren verscheidene sierlijke gebou- 
wen, die klaarblijkelijk tot badplaatsen dienden in den 
zomer, wanneer de rivier hoog staat en deze den voet 
der muren bijna bespoelt. Zoodra wij de poort waren 
Irinnengetreden, passeerden wij onmiddellijk het kerkhof 
der Europeërs, het fort, het arsenaal en hunne kerk. Dit 
gedeelte van Delhi maakte op ons volkomen denzelfden 
indruk, die het zien eener schoone europesche stad zou 
te weeg brengen. Zonder ons op te houden trokken wij 



l()7 

4e stad door en de poort van Casbmere uü, uaar het 
oantaoaeukdBt, waar wij bij den Generaal Fast onzen 
intpek nam^. Dit cantonnement ligt 2 Jk 3 uren van 
de stad; de poort van Caskm^e scheen mij toe zeer 
versterkt te zijn, ook kwam het mij. voor, dat de weg 
imsüc het «antonmeoaent meer steenachtig en heuyelachtiger 
was da& die wij «an de andere zijde der stad hadden 
gepasseerd, ia het algemeen had ik gedurende het laatste 
gededte onzer jreis gezien, dat de bodem zeer salpeter- 
achtig of met «alpeter bezwangerd was; des morgens 
ZBg meii wiite- randen op den grond als ware deze met 
rijp bedekt, doch dit was salpeter, dat, naar ik vernam, 
in de Opper-provinciën in groote hoeveelheid gewonnen 
werd en een aanzienlijken tak van handel uitmaakt. 

Na ons eufopeesch te hebben gemaakt, trokken wij op 
oU&nten naar Delhi en wel terstond naar het paleis. 
Het gedeelte, dat wij hier zagen, bevindt zich in een 
diepen staat van verval, is erg verwaarloosd. Wij hoor- 
den, dflt de vorige Keiler er niets aan te koste had 
willen legg^ , doch dat de nieuwe Keizer betere inten- 
tiën daaromtrent koesterde en reeds een der voorhoven 
had doen witten, of was het persiflage? ! De Keizer heeft 
een pensioen, dat nog al klinkt , namelijk 125,000 gulden 
'smaands, dus 1^ kcs ropijen 'sjaars; aanvankelijk was 
het 8 lacs, doch op hun langdurig aanhouden is het 
met 4 laos vermeerderd. Dit pensioen moet dienen voor 
de gansche dynastie en hunne hofhouding, huishouden, 
enz., enz., en beteekent dus eigenlijk niet veel. De Keizer 
is natuurlijk het voorwerp van ieders nieuwsgierigheid 
en wel te meer , daar de oostersche gewoonte medebrengt 
om b\j ieder bezoek geschenken te geven, dus k plus 
Uutie raison; ten einde eene schaduw van keizerU^en 



168 

glans ovei te houden , werd dit door Zijne Majesteit steeds 
betracht, en zoo was de Keizer, niettegenstaande het 
verval zijner magt , nog steeds een voorwerp van hulde 
en attentie. In onzen toestand kon aan een dergelijk bezoek 
niet worden gedacht en voor menig ander heeft men er 
een klein bezwaar aan verbonden, namelijk, de vergun- 
ning daartoe kost ongeveer vijf gouden mohurs, ruim 
honderd gulden en dit heeft den ijver eenigzins getem- 
perd, ten minste fatsoenlijk gehouden. De Keizer 
heeft steeds eene eerewacht bij zich , gekommandeerd door 
een kapitein, die heden waarschijnlijk met den Engel- 
schen Resident bij de krooning is tegenwoordig geweest. 
Van het paleis , dat voor het grootste gedeelte bewoond 
was, zagen wij zeer weinig. Wat mij meer beviel, was 
de tuin; terstond werden wij geleid naar een zeer schoo- 
nen boom, die, naar men zeide, geene Weerga heeft. 
Men noemde ons den naam in het perzisch en hin- 
dostansch, doch ik heb beide ten eenenmale vergeten, 
dat echter niets tot de zaak doet. Het blad gelijkt in 
vorm min of meer op dat van een tammen kastanjeboom , 
doch verschilt van de meeste boombladeren aldaar; de 
takjes , waaraan de bladeren eerst bij wijze van steel 
groeijen, zijn plat en gerimpeld, het groen is firisch en 
schoon. Toevallig was zijne vrucht destijds rijp en wer- 
den er eenigen door ons geplukt; ook deze wijken, in 
elk opzigt af van al de mij bekende vruchten; zij is 
nagenoeg rond, maar ter plaatse waar de bloesem was 
geweest tot aan den steel zeer gebogen, zoodat op den 
ïug of bolle zijde de schil meer gespannen, aan de 
binnenzijde meer met rimpels of plooijen was. Zij had 
ongeveer de grootte van een perzik, met een blinkend 
gladde schil, die geel en groen was gekleurd, met het 



169 

gele naar het uiteinde; haar vleesch was donkergeel van 
kleur , niet vast, maar zeer aangenaam van smaak en geur. 
Lang vertoefden wij bij dezen boom, waarvan ik ver- 
scheidene takken medenam; een der rijksgrooten kwam 
herhaaldelijk in den tuin bij mij, ten einde berigten 
in te winnen omtrent Zijne Koninklijke Hoogheid, en 
ging dan telkens naar het paleis terug, waaruit ik dui- 
delijk meende te mogen opmaken, dat de Keizer wist 
dat een europeesch Prins zich in zijnen tuin bevond. 
De verwondering van dien persoon steeg ten top aldaar 
een Prins van een r^rend huis te zien en kon niet 
nalaten mij zulks telkens te betuigen. Daar hij zoo 
dikwerf in- en uitgiug en met andere grooten terug 
kwam, veronderstel ik, dat de Keizer zijn nieuwsgierig- 
heid incognito zal hebben bevredigd. Wat hiervan zij, 
wij verkortten onze visite zoo veel zulks kon, eerbie- 
digende ook grootheid in verval. 

Van hier gingen wij naar degroote moskee, de Jama 
of Jumna Musjeed, welke, even als het paleis, door Shah 
Jehan is gebouwd. Men komt er in langs een zeer grooten, 
hoogen en breeden trap, die tot aan het voorpoiiaal leidt. 
Zoodra men dit laatste is doorgaan, ziet men de 
gansche moskee v66r zich, die, wel is waar op gelijke 
wijze, doch niet van wit marmer is gebouwd zoo als de 
Mottee Musjeed ; deze moskee heeft twee elegante mina- 
reh's. Hoewel zij op zich zelf schoon mag heeten , zoo 
is de ingang met zijne uitgestrekte breede trappen, 
verreweg het indrukwekkendste gedeelte van het gansche 
gebouw. De grondslag van de moskee is dus zeer hoog 
en het uitzigt, hetwelk wij van daar over de stad ge- 
noten, was inderdaad zeer schoon. Dit gedeelte heet 
Nieuw Delhi of Shah Jehan abad — abad beteekent 



170 

tftad of wocmplaats, dos Shah Jdiane^ad; kei kaant seer 
dikwerf voor in dit land. — De wmcn^ welkedestad tlittiB 
omringen, zijn zeer goed, hebben zeTen poorten, die 
zeer goed zijn versterkt. De idfcad prijkt soet «eoe 
menigte moskeen en minaieh's en bevat vele getiofaven 
van giootea, die zich hier steeds biq "roori^enr hebben 
gevestigd, maar irier woningen haar niet ver&aaijen, 
uithoofde hooge muren huis, tuinen en harems omsluiten. 
De J^imma bespoelt de stad aan de oostzijde; het ge- 
deelte, iraarin -wij ons hier bevonden, \Fia8 zeer levendig 
en bevat de meeste ruime straten. 

Van hier gingen irij door den tuin ymsl B^um Km- 
roe of Sombre; deze Prinses vas eerst eene nanÉch 
geweest en heeft door haar verheven karakter en zon- 
derlinge lotgevallen veel naam gemaakt, en wekt nog 
heden algemeene bdaz^stelling. Haar portret wordt ovoral 
aangetroffen; zij is eerst gehuwd geweest met een in- 
landsch Vorst, later met een euxopeesch avonturia. Men 
zegt, dat zij eens het leven van den Eleizer heeft gered. 
De verschillende legenden en beschrijvingen omtrent 
haar in omloop, hebben eene hooge romantische kleur 
aan haar bestaan gegeven. Wat er voor waars onder 
schuilt — wie zal dit zeggen; dit althans is zeker, zij 
heeft zorg gedragen, dat hare onmetelijke schatten na 
hareoi dood tot nuttige einden worden besteed, terwijl 
zij daar^boven een goed fortuin heeft nagelaten aan 
haren zoon, Dice Sombre, die, na in Engeland gehuwd 
te zijn geweest, aldaar is ov^leden; een tijd lang heeft 
hij zidi te 's Gravenhage opgehouden. Hier in eene dar 
lichoonste straten hielden wij stil bij de moskee van 
Bowshun ood Dowlah. Shah Nadir hield zijn verblijf in 
die moskee, tijdens zijne overwinning van DeUii en 



171 



sprak met zijnep: eersten minister, toen die werd ver- 
moord; van deze plaats was het, dat het bevel tot 
moorden, bsraaden en plunderen werd gegeven, allen 
gefaeartemssen, die nog in het geheugen te Delhi voort- 
leven, ofschoon zij, tijdens wij ons aidaar bevonden, 
juist 90 jaren waren geleden. Voor kcarten tijd was de 
heer Fraser, engelseh Jtesident te Delhi, doorschoten 
door K»reem Khan. Het regt ging zijn loop en de 
moordenaar werd veroordeeld om op de plaats, waar hij 
zijn migdrijf had gepleegd, te worden gehangen. Dit 
vonnis w^d op den 26 Augustus aan hem vollarokken. 
Er liep een gerucht, dat er plannen waren beraamd om 
hem te bevrijden; ik weet niet of de (Mustandigheden 
of de persoonlijke hoedanigheden der beide personen 
hi^ iets tot verzwaring of verzachting van het misdrijf 
toebragten, maar er was een krachtige geest ten voor- 
deele des moordenaars werkzaam. Meer dan 20,000 per- 
sonen waren zaamgevlodd om getuige te zijn van het 
ten uitvoerleggen van het vonnis, zoodat een voldoend 
aajital trojspei was bijeengetrokken, ten einde voor het 
bdbiond der rust te waken. Toeaa de moorden^?x kwam, 
spyak hij bet volk aan, verzocht liet voor hem te bid- 
den en niets meer, onderging zijne straf m. werd, na 
lang geno^ te hebban gehangen, afgenomen en begra- 
ven. Den 28 daaraanvolgende waren de moskeen vol 
geloovigen can te bidden voor het slagtoffer en om geld 
in te zamelen , ten einde voortdurend een licht op z^n 
graf te doen branden; daarenboven werd hij gecaaioni- 
seerd onder den naam van Gul Shuheed, dewijl er geen 
schande kleeft aan hem^ die bloot een haffi/r (vreemde- 
ling of ongeloovige) iooid,^ op last van zijn meester. 
Te Jeypore had een dergelijken aanslag plaats op 



172 

den Resident. Zoo veel voor de gerustheid die aldaar 
voortdurend mag "worden gekoesterd. 

Op den 8 gingen wij weder naar Delhi, bezochten 
de omstreken en bezigtigden den chaos van ruïnen en 
grafgestichten. De eerste ruïne, die wij gingen zien, was 
niet onaardig en week als zoodanig geheet af van allen, 
die wij tot heden onder de oogen hadden gehad; uit 
het bovenste vlak rees een monolith van graniet, die 
naar gissing 40 voet hoog was en de staf van Perose 
werd genoemd. Men wist ons niets hoegenaamd daar- 
omtrent mede te deelen. Verder zagen wij de tomben 
van Humajoon, van Nizam ood Deen, van Jehanara 
Begum, benevens van nog andere Vorsten, hier als het 
ware bijeengestapeld en zoo zonderling in elkander ge- 
bouwd, dat het beschrijven er van even moeijelijk zou 
zijn als het doelloos is. Bij deze begraafplaatsen is eene 
wel, die in 't vierkant is opgetrokken en met hooge 
muren is omgeven; daarenboven bevinden zidi aan twee 
zijden hooge gebouwen, zoodat er nimmer een zonne- 
straal in kan doordringen. Hoe koud het water dezer 
wel ook was, vond men verscheidene liefhebbers, die 
van eene hoogte van 40 ^ 50 voet er insprongen, om naar 
een stukje geld te duiken, dat men er inwierp, waarmede 
zij , rillend van koude , onmiddellijk voor den dag kwamen. 

Den 9 gingen wij de Cuttub Minar zien, welke op 
een afstand van 17 mijlen ten zuidwesten van Delhi is 
gelegen; reeds in den vroegen morgen begonnen wij 
onzen togt, en reden buiten om de stad; het was, voor 
dit land, namelijk, fel koud. Langs den ganschen weg 
zagen wij eene aaneenschakeling van grafgestichten, die, 
naar gelang van den tijd dat zij hadden gestaan, in 
meerderen of minderen staat van verval verkeerden; 



173 

hier en daar, bij wijze van uitzondering, vindt men 
een paar kleine stukjes land, waar wat groeit, benevens 
eene seraï, nu en dan a%ewisseld met hetgeen wij zou- 
den heeten eene buitenplaats , doch dat is dan weder 
de tombe van een der duizend en een Eadja's, Nawab's 
of heiligen van dit vroeger zoo rijke land. IJdelheid, 
de hoofdoorzaak van dezen nationalen smaak, om na 
den dood te willen leven of schitteren, is hier groot 
in verhouding van stand en rijkdommen; van daar dat 
men zich bij voorkeur aan den weg laat begraven, om 
des te beter in het oog te vallen. 

De Cuttub Minar is eene obeKsk of liever eene mi- 
nareh, welke een gedeelto moest vormen van eene mos- 
kee, waarvan de bouw was beraamd en die aUe anderen 
moest overtreffen, doch nimmer is gebouwd. De stich- 
ter, Shah Cuttub, stierf in 1205 en zijne opvolgers 
hebben er nimmer iets aan laten doen. Men vindt wel 
fondamenten en andere dergelijke overblijfselen van een 
pas aangevangen bouw, die op eene groote schaal was 
aangelegd, maar ook dit alles is eene ruïne geworden. 
De Cuttub Minar is door de Engelschen onderhouden, 
ja, zelfs hersteld geworden, omdat het wordt geacht een 
meesterstuk te zijn van bouwkunde. Men zegt, dat het 
de hoogste obelisk is, welke bestaat; hij is 242 voet 
hoog en van roodkleurigen, gehouwen steen vervaardigd — ' 
eene steensoort waarvan vroeger reeds meermalen is mel- 
ding gemaakt, en door sommigen graniet wordt gehee- 
ten. Het basement, dat gelijk is met den beganen 
grond, is rond; het daarop volgende gedeelte heeft 
zeven en twintig zijden, welke om de andere rond en 
driekant zijn, even als of tegen den romp van den toren 
telkens een halve cilinder naast een driehoekig prisma 



174 

van gelijke vlakken was geplaatst, welk gedeelte 90 voet 
of 153 trappen hoog is, alwaar het eerste balcon wordt 
gevonden. Onder dit balcon zijn vier banden, waarop 
inscriptiën worden gevonden met groote perzische ka- 
rakters. Van het eerste tot het tweede balcon, zijnde 
140 trappen, bestaat de buitenzijde van den wand nit 
zeven en twintig half ronde zijden, tusschen het tweede 
en derde balcon, op 180 voet, uit hoekige zijden en 
tttsschen het derde en vierde balcon, op eene hoogte 
van 203 voet, is de wand geheel glad of ^en. Wij 
klommen 375 trappen op en bevonden ons toen in den 
bovensten koepel, welke tevens het vijfde balcon uit- 
maakt. Deze koepel is zeer elegant; men gevoelt zich 
zoo geïsoleerd op die groote hoogte in verhouding van 
den ranken bouw des torens, dat men geneigd is aan 
zijne hechtheid te twijfelen. Men heeft van hier een 
onbelemmerd uitzigt naar alle zijden, maar de lucht was 
niet helder genoeg om ons in dat opzigt te bevredigen. 
Dit meesterstuk van bouwkunde en ijdelheid dient ner- 
gens toe, dan dat somtijds deze of gene heilige dwee- 
per of fakir er afspringt om zeker dood te zijn. Ik heb 
de dikte van den toren niet gemeten, maar schat die 
op 22 voet aan de basis en 6 h 7 voet aan den top. 
Wij bezochten hier nog het graf van Sufferjan, en be- 
halve vele anderen, dat van den laatsten Keizer; ik 
verlangde het meest dit te zien, ten einde te kunnen 
oordeelen over de verhouding, waarin het graf van dezen 
Keizer tot dat zijner vorige collega's stond, en deze ver- 
houding was in de natuurlijke rede, zeer eenvoudig. In 
dezen chaos van fragmenten van allerlei soort, is er nog 
een op eenige passen afstands van de Cuttub, prijkeftde 
met een pilaar van gesmeed ijzer, ter dikte van IVi en 



175 

tep hoogte van 20 k 25 voet; men wist ons omtrent 
dit monument niets anders te verhalen , dan dat Shah 
Nadir met grof geschut op korten afetand er op had 
doen schieten; wd bespeurde men hier en daar de indruk- 
ken van kogds , maar de pilaar was onwrikbaar gebleven. 
Naar huis gaande, bezigtigden wij de ruïne van het 
observatorium, door ' Eadja Jeysingh onder de rege- 
ring van Mahomed Shah gebouwd. Te oordeelen naar 
hetgeen er van overgebleven is, mag ik geruste- 
lijk ze^en, dat het een kolossaal en goed gemaakt 
werk moet geweest zijn; geenerlei berigten kon ik hier 
ter plaatse omtient dit gebouw inwinnen en van het 
weinige, dat ik er van kon afteekenen, heb ik nog een 
gedeelte verloren. Algemeen werd gezegd, dat het een 
meesterstuk is geweest, zoowei wat betreft het ontwer- 
pen als het uitvoeren er van, en naar hetgeen ik er nog 
van kon zien, liet zich dit zeer gereedelijk aannemen. Er 
waren hier nog twee gebouwen; de omtrek en buitenmuur 
van het eene waren nog in hun geheel, van het andere 
stonden zij slechts gedeeltelijk, doch bdde waren van 
boven open. In het midden dier gebouwen stond een 
steenen pilaar ; van daar liepen dertig paden of banken van 
twee voet hoogte, als het ware radiën, naar de binnenzijde 
van den omtrek op gelijken afstand van elkander , waardoor 
ieder dus in 60 gelijke deelen was verdeeld. Elk dez» ver- 
deelingen had zes onderverdeelingen, hetgeen dus op 
360* kwam en elke graad was in 10 deelen (1) verdeeld; 
eene dergelijke schaal werd overal gevonden; op de 
staande pilaren waren de lijnen dezer schaal zwart en 



(1) Alle berekeningen in Hindostan geschieden volgens het tien- 
tallig stelsel, welk beginsel daar sedert onheugelijke tijden is in 
gebruik geweest. 



176 

wit geschilderd geweest en men zag, dat deze strepen 
naauwkeurig overeenkwamen met de verdeelingen aan de 
binnenzijde van den munr. Die muur of omtrek bestond 
mt drie inspringende étages, elk meteene rij poorten of 
ramen, regt boven elkander; de diameter dezer gebouwen 
werd door mij geschat op 60 voet, doch te vergeefs heb 
ik getracht mij eenig denkbeeld te vormen van het doel 
door den stichter er van beoogd. Er was een gebouw van 
meer dan 100 voet lengte, gelegen in de rigting van den 
meridiaan ; het noordelijkste gedeelte, dat vierkant was, rees 
het hoogste en liep vervolgens in eene boogvormige rigting , 
naar het zuidelijke uiteinde, dat ongeveer 6 voet breed was, 
wijders vond men hier nevens eene menigte andere frag- 
menten, twee halve globen van 15 Ji 20 voet diameter; 
waar men gelegenheid had om er van onderen bij te 
komen, zag men dat er in de holle oppervlakte paral- 
lellen en meridianen waren getrokken en dit alles was 
zoo solide gemaakt, dat men nu nog met een passer 
zeer naauwkeurige afinetingen zou hebben kunnen doen. 
Dit een en ander, hetwelk mij bijzonder interesseerde, 
maar niet wijzer maakte, zal welligt in zijn geheel een 
omvang hebben gehad van eene halve mijl. Men zegt, 
dat men door middel van die gebouwen, zonder eenige 
berekening, de eclipsen der voornaamste hemellichten 
kon aanwijzen. Het geheel vormde derhalve eene soort 
van eeuwigdurende ephemeride, die de soldaten der 
Sheiks in hunnen dömmen en woesten ijver hebben 
vernield , in de hoop er eenig goud in te vinden. Ook 
den vermaarden tuin vanShahlimar, waarvan de aanleg 
twaalf miUioen guldens heeft gekost, wenschten wij 
te gaan zien; wel zou onze weg ons voeren langs de 
plaats waar men die in der tijd had aangelegd, maar 



177 



er was, iiaar wij vernamen, geen spoor meer vanoveng 
en men vond er thans de woning van een Engelschman. 
Wij moesten onze nieuwsgierigheid voor dien dag der- 
halve tot het genotene beperken. Onder het naar huis 
rijden passeerden wij een oud inlandsch fort, dat zoo 
hoog en steil gebouwd en tevens zoo bouwvallig was, 
dat ik het gevaarlijk achtte er digt langs te gaan. 

Wij dineerden diien dag bij den Resident, den heer 
Metcalf; zijne salons waren opgepropt met beeldwerk, 
schilderijen, portretten, die uitsluitend betrekking hadden 
op Napoleon, zijne familie en herinneringen uit den 
tijd van zijne grootheid. 

Den 10 deden wij eenige uitstappen in den omtrek 
en voorzagen ons van het een en ander van hier; 
men gaat tot dat einde niet naar de verschillende win- 
kels , maar laat de kooplieden bij zich komen , die met 
het taaiste geduld de een na den anderen blijven wach- 
ten, en met eene onbeschaamdheid overvragen, welke 
aUe verbeelding te boven gaat. Zoodra men één koop- 
man bij zich heeft gehad , komen zij al spoedig in menigte 
aan ; zij zijn beleefd , en onverdroten pakken zij al hunne 
waren uit , al koopt men niets. 

Delhi is het klassieke land der shawls , die uit Cashmere 
en Caboul derwaarts worden gezonden. Sommigen worden 
hier met zijde geborduurd en staan in hoogen prijs. Men 
vindt hier insgelijks vele edelgesteenten, bijouteriën, 
wapenen, vooral teekeningen op ivoor, miniaturen van* 
souvereinen en gebouwen. Sommigen zijn fraai, keurig 
van bewerking, maar zeer duur. Ik bepaalde mijne 
aankoopen tot shawls , waarbij Mevrouw Tast mij niet 
slechts behulpzaam was in de keuze der voorwerpen, 
maar ook vooral in het bedingen van den prijs. Hoe- 

12 



178 

zeer shawls ook liier hoog in prijs komen, zoo bestaat 
er echter in dit opzigt een groot verschil tnsschen 
hetgeen zij hier en te Calcutta gelden, want in laatst- 
genoemde plaats zijn zij bijna tweemaal zoo duur. De 
shawls, welke men hier vindt , zijn echter zeer fraai, en 
veel in gebruik; men ontmoet inlandsche heeren, die 
verscheidene en steeds zeer kostbare shawls om hebben ; 
ditzelfde geldt ten opzigte van hunne kleeding in het 
algemeen, die tevens schoon en deftig is. 

Hoewel het land over het algemeen vruchtbaar is en 
het klimaat afhangt van den moesson, zoo -spreekt het 
echter van zelf, dat er ten dezen opzigte een zeer groot 
onderscheid in de verschillende deelen van het land be- 
staat, en dat locale omstandigheden hier een aanmerkelijken 
invloed te weeg brengen. Ten noorden van Delhi is het 
klimaat zeer aangenaam, en de vruchtbaarheid des bodems 
zoo groot , dat men driemaal ^s jaars kan oogsten ; het land 
brengt voort onze europesche graan- en hunne gramsoor- 
ten , veel veevoeder en ook rijst en indigo. Ging men af op 
het uiterlijk, hetwelk het land vertoonde , toen wij ons 
daar bevonden, dan zou men bezwaarlijk gelooven, dat 
er ooit iets groeide, maar ter naauwemood is het be- 
vochtigd of de vruchtbaarheid is buitengewoon groot. 
Er zijn streken, vooral hier in dit gedeelte des lands, 
die , eeuwen lang , voortdurend het tooneel zijn geweest 
van plundering en verwoesting door de strijdende partijen , 
^en gevolge waarvan die landen, niettegenstaande hunne 
vruchtbaarheid, steeds onbebouwd zijn gebleven; kanalen 
tot besproeijing er van aangelegd, doch verstopt, ja, in 
vergetelheid geraakt , zijn reeds of worden thans hersteld en 
verbeterd. Hoezeer nu Delhi diep heeft gedeeld in dat 
leed onder alle eigene regeringen, die zijn voora%egaan , 



179 

kan het nu op eene betere toekomst hopen, geluk en 
voorspoed te gemoet zien , dewijl het in vergelijking van 
vroeger, ja, in den eigenlijken zin des woords mag 
gezegd worden rust te genieten , en de vruchtbaarheid 
des bodems door eene ongestoorde ontwikkeling van 
den landbouw hare zegeningen kan verspreiden ; de vaste 
hand en de krachtige wil hunner tegenwoordige meesters 
zullen hen bongré malgré dwingen dien weg van voor- 
spoed te volgen, den eenigen, die tot het geluk leidt. 

Des donderdags, deh 11, verlieten wij ten 3 ure 
onzen vriendelijken gastheer en keerden langs denzelfden 
weg en onder gelijke eerbewij zingen als vroeger op onze 
schreden terug; nog met den dag passeerden wij het 
kanaal, dat onder de regering van Jehangeer, meer tot 
bevochtiging van het land, dan tot een gemakkelijken 
weg van vervoer , is gegraven. Het vangt aan bij Camool, 
ontvangt haar water uit de Jumna en ontlast zich 100 
mijlen verder weder bij Delhi in de Jutona; het is 
een der kanalen, waarvan wij vroeger hebben gesproken, 
en dat reeds door de Engelschen is hersteld. 

Den 12 kwamen wij te Alyghur bij den heer Neave, 
waar wij reeds vroeger op den 6 waren geweest. Voor 
het diner bezochten wij het fort, hetwelk eene groote 
vermaardheid heeft verkregen door het stormenderhatid 
innemen er van door de Engelschen onder Lord Lake, 
welk dapper feit ons hier ter plaatse uitgelegd en nader 
toegelicht werd ,* en ons niettegenstaande dat alles schier 
ongeloofelijk toescheen. Ten 1 ure vertrokken wij van daar 
en kwamen den 13, des zaturdags ochtends, te Kaus- 
gange , alwaar wij onzen intrek namen bij een Zemindhar, 
die gehuwd was met eene kleindochter van den vorigen 
Keizer; hij zelf was een kleinzoon van Lord Gardner. 



180 

Om dat huwelijk was in der tijd vrij wat te doen 
geweest, want het viel noch in den smaak des Keizers, 
noch in den geest van het engelsch bestuur, zoodat hij 
nu een' eenvoudig landheer is. De vrouwelijke telg 
uit het geslacht der Timours zagen wij niet, maar wel 
de kinderen, die zeer schoon waren. Onze Zemindhar 
scheen meer de inlandsche gebruiken, manieren, klee- 
ding, enz., dan de engelsche wijze van leven te volgen, 
zoodat wij bij het afscheid nemen op de bij de inlanders 
gebruikelijke wijze werden geparfumeerd. 

Ik vernam van hem, — hij was zelf een groot land- 
bouwer, — dat men somtijds de indigo niet laat gisten, 
maar die dadelijk kookt, en dat deze wijze van behan- 
delen voordeeliger werkt om de indigo te doen neerploffen, 
dan wanneer men die eerst laat gisten ; ik zag dit echter 
niet duidelijk in. Hier zaait men de indigo, hetgeen 
dikwerf mislukt en derhalve moet herhaald worden; op 
Java stekt men veelal de plant, doch hier in het geheel niet. 

Tegen den middag vertrokken wij naar Puttehgur, en 
zetteden onzen togt zoo snel doenlijk voort, ten einde 
nog, zoo mogelijk, den 17 de stoomboot te Allahabad 
aan te treffen, waarvan het vertrek op dien dag was 
bepaald. Wij trokken dus langs het fort en het 
cantonnement van Puttehgur en vernamen, dat Lord 
Auckland juist dien ochtend naar Bareilly was ver- 
trokken, kwamen door Furruckabad, welke stad mij 
uitgestrekt en welvarend toescheen, offichoon wij hier 
in een oord kwamen, waar de heerschende hongersnood 
een grooter aantal slagtoffers had weggerukt en bij gevolg 
de ellende grooter was dan elders in het rond. Met 
aalmoezen te geven , kon niet al het gebrek worden weg- 
genomen ; sommigen lagen van luiheid te sterven, anderen 



181 



waren reeds te zeer verzwakt, ten einde eenige pogingen 
in het werk te stellen om het leven te redden of be- 
rustten in het onherroepelijk over hen beschoren lot. 
Onder weg dineerden wij bij een pnt; een inlander, die 
daar digt bij woonde, maakte ons een kerry gereed. Te 
Purruckabad hadden wij een voorraad rijst en gebrande 
gram opgedaan; na ons middagmaal te hebben gebruikt, 
gaven wij het resterende gedeelte, benevens al de over- 
schotten aan de omstanders en dit was een hoogst welkom 
geschenk. Het scheen, dat zij allen slechts door een 
denkbeeld werden bezield , namelijk , om zoo veel mogelijk 
te krijgen van hetgeen hier te verdeden viel; of het 
Musulmannen of Hindoes waren, is mij onbekend, maar 
verboden waar of niet, alles ging naar binnen. Den 
volgenden nacht scheen het , dat er oneenigheid tusschen 
mijne dragers was ontstaan, waardoor ik alleen leed, 
want iederen oogenbKk zetteden zij mij neder, zoodat de 
vrees mij begon te bekruipen, dat ik er de dupe van 
zou worden ; ik ging dus mijn palkee uit en daar ik niet 
veel kon zeggen, begon ik de twee dragers aan het 
hoofdeneind eenige solide argumenten ad posteriores en 
om de ooren te geven, waarna ik uit de gebaren en het 
geschreeuw bemerkte, dat de achterste dragers ongelijk 
hadden, die ik daarna, uit beginsel van regtvaardigheid , 
een even hartelijk bezoek gaf, waarvan het gevolg was, 
dat zij mij het overige gedeelte van het station goed 
hebben gedragen; dit gebeurde wel een» meer. Aan het 
eind. van het station gekomen, krijgen de dragers fooijen; 
bij ons was het de Kapitein Gaine, die ze uitdeelde; maar 
wanneer zij die ontvangen hadden, klopten zij bij ons 
gewoonlijk nog eens aan, roepende: //Saheb! Saheb!" 
Vroegen wij dan wat het te beduiden had, dan was het 



182 

antwoord steeds: //Boxes", namelijk, fooijen. Aanvan- 
kelijk verwrees ik hen naar den Saheb ka pitch la palkee, 
d. i. naar den heer in de achterste palankein, maarteen 
ik begreep, dat het oorlammerij was, ben ik er somtijds 
uit geweest om hun fooijen te geven, die ze dan ont- 
liepen. 

Des avonds van den 15 kwamen wij te Cawnpore en 
namen onzen intrek bij den Generaal Oglander; hij 
liad de goedheid gehad ons zijn rijtuig eenige mijlen te 
gemoet te zenden, hetgeen een groot genot verschaft, 
wanneer men zóó lang gelegen heeft, dat dergelijke 
houding eindelijk hinderlijk begint te worden, dat 
bij mij in hooge mate het geval was. Ik vond hier 
eene menigte brieven van Calcutta en las in de courant 
van Bombay, van den 1 Januarij, het berigt van het 
overlijden van H. M. de Koningin; de bewoordingen, 
waarin het berigt was vervat, ontnamen mij allen twij- 
fel, waarborgden dat het geen gewoon courantennieuws 
was, zoodat ik zulks den volgenden dag aan Zijne 
Koninklijke Hoogheid mededeelde en naar boord de 
order voor het rouwen zond. Wij verlieten ten 10 ure 
den Generaal Oglander en vertrokken naar Futtehpore, 
alwaar wij ten 2 ure aankwamen, en onzen intrek na- 
men bij den heer Rivas, in een geheel ander gedeelte 
der plaats dan de vorige keer. De lezer ziet, dat wij 
weder op onzen ouden weg zijn; het is de groote mi- 
litaire weg, die van Calcutta over Delhi naar Loo- 
dheeana gaat en natuurlijk vele vertakkingen heeft. De 
weg is op vele plaatsen zeer slecht; men wijt dit aan 
de droogte; schier overal was men bezig om hem te 
herstellen, hetgeen door kettinggangers wordt verrigt. 
De wijze, waarop zulks geschiedt, is als volgt: de 



183 

oppervlakte van dat gedeelte, hetwelk wordt gerepa- 
reerd, belegt men met kleine stukken concer, con- 
cour, eene soort van steen als sintels, die hier en daar 
wordt gegraven, vervolgens klein gemaakt en daarna in 
elkander wordt gestampt. Volgens hun zeggen, wordt 
dergelijke weg, wanneer het er op heeft geregend, even 
vast en hard als bij ons de kolf banen zijn; hij behoort 
derhalve tot de gemacadamiseerde wegen. 

Den 16 vertrokken wij van Futtehpore, legden een 
gedeelte van den weg af met het rijtuig van onzen gast- 
heer en vervolgden onzen togt naar Allahabad, en daar 
ik die haven kende, zag ik reikhalzend uit naar den 
oogenblik, dat wij aldaar zouden aankomen, want ik 
was uitgeput, /rwom out" in de volste beteekenis van 
het woord en mijn goede, sterke kapitein Caine niet 
minder; Zijne Koninklijke Hoogheid verdroeg de ver- 
moeijenis het best. Des namiddags ten 5 ure kwamen 
wij bij den heer Tumbull en vernamen al dadelijk, dat 
de stoomboot den volgenden morgen met het aanbreken 
van den dageraad zou vertrekken en dat zij werd ge- 
occupeerd door den gewezen Gouverneur-Generaal Sir 
Charles Metcalf en gevolg. Hij Uet zeer vriendelijk aan 
Zijne Koninklijke Hoogheid plaats aanbieden, maar 
uithoofde wij on& nog moesten uitrusten en de tijd 
daartoe vrij kort was, bleven wij aldaar met het voor- 
nemen om den 20 daaraanvolgende te vertrekken met 
de stoomboot, die elk oogenblik gewacht werd; toen 
die eindelijk was aangekomen, rezen er nieuwe zwarig- 
heden en de kapitein kon nu niet vertrekken voor den 
27. Toen dat nu eenmaal bepaald was,, maakten wij 
onze tijdver deeling en kwamen overeen om de nog ove- 
rige dagen tusschen hier en Benares te verdeden, en 



184 

ter laatstgemelde plaats de stoomboot af te wachten. 
Intusschen bragten wij alles voor onze reis in ge- 
reedheid. 

Wij bezigtigden dus nog nader de omstreken der 
stad en vooral het fort. Deze forten zijn zeer uitge- 
strekt en het voorname werk dagteekent nog uit den 
tijd van Acbar, doch thans natuurlijk beter versterkt, 
ook tegen vijanden van meer beteekenis dan waartegen 
het destijds was aangelegd. Het gezigt, dat men geniet 
van de uiterste punt van het fort, aan de zamenvloei- 
jing van de Jumna en den Ganges , is verrukkend schoon. 

Het water der eerstgenoemde rivier is veel helderder 
dan dat van den Granges, en was nu zoo laag als men 
zulks immer te voren had gezien; het verschil in wa- 
terstand tusschen het drooge en het natte saizoen moet 
zeer aanmerkelijk zijn, want de schaal, die tegen het 
fort stond, was tot 50 voet gemerkt en raakte nu ter 
naauwemood tot aan den spiegel der rivier. In het fort 
zelf was overigens weinig te zien; ruimte bestaat er in 
overvloed, gebouwen insgelijks en het arsenaal is in 
goede orde en goed voorzien. 

Er lag aldaar een cylinder van grijzen graniet ter 
lengte van ongeveer 60 voet, waarvan de diameter on- 
geveer 3 voet was, die van zeer vroegen tijd dagtee- 
kende; hij was geheel bedekt met inscriptiën, die men 
tot heden nog niet had weten te ontcijferen. Weinig of 
iiiets was omtrent de geschiedenis er van bekend; in 
afwachting hiervan ging men hem oprigten, ten einde 
de aandacht er meer op te vestigen. 

Intusschen genoten wij bij onzen gastheer de noodige 
rust en ik inzonderheid werd daardoor weder in staat 
gesteld de palankein-reis naar Benares andermaal te 



185 

ondernemen. Terwijl wij ons hier bevondea, kwamen 
met de stoomboot van Calcutta twee dochters van den 
huisheer aan, waarvan de eene nu juist uit Engeland 
was gekomen, alwaar zij twee jaren had doorgebragt. 
Er bevonden zich nog drie andere jonge dames bij , die 
verder Hindostan in moesten, namelijk, twee naar Mow 
en eene andere naar Simia; de jeugd vervrolijkte het 
huis buitengewoon, terwijl diners en bals niet werden 
vergeten. De lezer zal zich een denkbeeld kunnen vor- 
men van de gastvrijheid, welke hier heerscht, wanneer 
hij het aantal logeergasten in aanmerking neemt, dat 
te gelijk alhier werd onthaald. 

Den 23 vertrokken wij naar Benares. Des nachts 
waren wij zonder dragers en konden niet verder; de 
kapitein Caine trok hierop naar het dorp, wist spoedig 
andere dragers te krijgen, wai^op wij onzen togt weder 
voortzetteden. Op eenigen afstand van Benares kwam 
het rijtuig van den heer Mainwairing ons weder te gemoet. 
Den 24 namen wij andermaal onzen intrek ten zijnent ; 
dien eigen avond was er een bal, waarop onder andere 
gasten zich twee Vorsten bevonden, namelijk de Radja 
van Deccan en de Nawab van Banda. Deze laatste, die 
de inlandsche kleeding droeg, was een zeer aangenaam, 
gedistingeerd man; het scheen, dat hij de positie van 
Zijne Koninklijke Hoogheid best wist te vatten, waar- 
over hij met opgetogenheid vervuld was. 

Wij voorzagen ons hier van eenige dier manufacturen, 
waarvan de vervaardiging Benares zoo beroemd maakt; 
het is mij ondoenlijk die rijke stoffen te beschrijven. Hoe- 
wel zij door inlandsche grooten worden gebruikt, wordt 
mede eene aanzienlijke hoeveelheid naar Engeland uitge- 
voerd; allen blinken zij uit door keurigheid van be- 



186 

werkmg en rijkdom van grondstoffen, het sijn, in 
één woord, de prachtigsten, die ik immer heb gezien. 
Natuurlijk gingen wij ook de stad bezien; met het rij- 
tuig begaven wij ons derwaarts, doch bezochten haar in 
draagstoelen, uithoofde de straten veelal te naauw zijn 
om ze met rijtuig te passeren. De stad is zeer oud en 
wordt zeer heilig geacht. Het meerendeel harer inwoners 
is thans hindoesch ; daar hunne mohammedaansche over* 
winnaars geene oppermagt meer over hen hebben, ont- 
waart men duidelijk het onderscheid tusschen de tempds, 
welke hier en in andere steden gevonden worden. 

Er is hier een hoofdtempel der Hindoes en gewijde 
runderen ontmoet men somtijds tot vervelend toe en in 
de naauwe straten zeer te onpas. Die beesten loopen los 
en vrij door de stad en leven van de liefdadigheid, 
terwijl niemand hen leed zou durven doen, of eenig^i 
hinder toebrengen. 

Van het overgeblevene gedeelte van het observatorium^ 
Man Mundil geheeten, hadden wij een schoon uitzigt 
over de stad , maar vooral van de hooge minareh's eener 
moskee, gesticht door Aurangzeb; de plek, waar zij is 
gebouwd, is bijna gelijk met het hoogste gedeelte der 
stad. Hier vond men weleer eene der heiligste plaatsen 
van de Hindoes, want hier stond eene hunner grootste 
tempels, de Vishveshvur. Men vindt hier vooral, dat 
dergelijk bewijs van tergende onverdraagzaamheid tot 
blijvenden prikkel strekt aan den ouderlingen haat. 

Deze moskee of musjeed heet Madhoray. Hij prijkt 
met twee minareh's, die 147 voet hoog zijn, aan de 
basis een diameter hebben van 8Vj en aan den top van 
7ViVoet; zij zijn beroemd door hunnen stputen en sier- 
lijken bouwtrant; wij beklommen ze, nadftt wij ons met 



187 

een vaartuig aan den voet des tempels in de nabijheid 
van een ghaut, de Madhoray ghaut geheeten, hadden 
laten heenvoeren. 

Bij het bouwen dier moskee is het heilige der heilige , 
zoo zeggen de Hindoes, van zelf uit hunnen tempel in 
een grooten put in de nabijheid er van gesprongen; 
sedert wordt die put in groote heiligheid gehouden en 
alle geloovigen offeren aldaar door er rijst en ander 
voedsel, maar vooral bloemen in te werpen. Ten ge- 
volge van den vreesseHjken stank, hierdoor veroorzaakt, 
heeft het engelsch bestuur ter bevordering van den ge- 
zondheidstoestand in het algemeen en als maatregel van 
policie, het offeren aldaar verboden en planken voor den 
put doen spijkeren; vervuld van vertrouwen en geloof, 
drinken de fijnen zelfs het water uit dien put ! ! 

Benares is vol tempels, heiligen en groot vooral is 
het aantal ghats of ghauts; dit zijn trappen en plaatsen 
waar men gemakkelijk den Ganges kan bereiken, in 
welke rivier ieder zich minstens eenmaal daags gaat was- 
schen of baden. Die niet derwaarts kan gaan , laat zich 
water van daar brengen. Men vindt hier derhalve voort- 
durend personen, die zich baden en voornamelijk des 
morgens van 9 tot 11 ure. Deze ghauts, die een sieraad 
van Benares aan de rivierzij de zijn, vindt men over de > 
gansche uitgestrektheid der stad langs de rivier. Zij 
reiken van het hoogste gedeelte der stad tot onder den 
spiegel van het water bij zijn langsten stand, ten 
einde steeds in de gelegenheid te zijn in de rivier te 
kunnen komen; in rigting en breedte verschillen zij op 
alle mogelijke wijzen en worden slechts hier en daar af- 
gewisseld door portalen en kleine tempels ; zij zijn hun- 
nen oorsprong verschuldigd aan rijken, aan dweepers 



188 

en aan de ijdelheid, en dragen veelal den naam des 
stichters of worden geheeten naar den tempel, waar zij 
het digtst bij zijn gelegen. 

Des vrijdags, den 26, vertrokken wij vroegtijdig, 
ten einde deel te nemen aan eéne jagtpartij ; wij reden 
in eene westelijke rigting, doch hadden met veel tegai- 
spoed te kampen, dewijl de paarden spoedig vermoeid 
waren en de koetsier den weg niet wist. Wij reden door 
eene stad, waar de apen als heilig worden beschouwd, 
zoodat men er oneindig meer apen dan menschen zag ; 
naar hun rustig voorkomen te oordeelen, zou men gezegd 
hebben, dat zij hunnen gelukkigen staat kenden en 
waardeerden; de ramen zaten zoo vol apen, dat er geen 
plaatsje tusschen hen open bleef. Toen ik den Prins 
van Oude, Ekbal ood Dowlah, te 'sGravenhage ont- 
moette, was een zijner eerste vragen of ik wel in zijne 
heilige apenstad was geweest ; ik meende hieruit te mogen 
opmaken, dat zij aan hem behoorde. 

Het land, dat wij doorreden, was fraaijer dan al 
hetgeen wij tot dus verre hadden gezien en. had minder 
dan eenig ander gedeelte door de droogte geleden. Ein- 
delijk bereikten wij de plaats onzer bestemming, een 
vrij eenzaam gelegen huis, digt bij laag hout, in de 
nabijheid van de Ganges. Wij vonden er een déjeuner 
'gereed, maar geen verder gezelschap; daarbij vernam 
ik, dat er onder het groote aantal olifanten, hetwdk 
hier voor de jagt in gereedheid was, geene werden 
gevonden, die behoorlijk waren a%erigt; dit beviel mij 
in geenen deele, te meer daar het mij toescheen, dat 
de uitrusting veel te wenschen overUet. Maar er was 
nu niets aan te doen; wij moesten met ons drieën 
gaan, zonder knecht of iemand om de geweren te laden 



189 

of de gansche jagt opgeven. Wij verkozen het eerste ; 
weldra vertrokken wij met drie olifanten en bevonden 
ons kort daarna in den jungle, van daar kwamen wij 
in hoog riet, dat tot aan onze schouders reikte, zoodat 
onze hoofden slechts er boven uitstaken. Het riet, dat 
destijds in bloei stond, verspreidde een hoogst onaan- 
genamen reuk en de stralen der zon, die wij voor ons 
uit hadden, gaven er een blinkendén gloed aan, die 
noch aangenaam voor het oog was, noch ons een hel- 
der uitzigt verschafte. Dit veld strekte zich 25 mijlen 
ver uit langs den oever van den Ganges, zonder dat 
het door iets werd afgebroken dan door een enkelen, 
afzonderlijk staanden boom. Mijn olifant was zeer voor- 
zigtig; het goede dier kon evenmin iets zien als wij 
en zijn gevoel Icwam hem dus zeer te stade. Somtijds 
ging hij zoo langzaam en als het ware rondtastende 
voorwaarts, waaruit ik begreep, dat de grond met gaten 
en oneffenheden moest zijn, hetgeen ik later vernam, 
dat werkelijk het geval was. Hoezeer ik hierdoor eeni- 
germate werd gerust gesteld, hield ik mij toch over- 
tuigd, dat wij geheel te vergeefs op jagt waren gegaan 
en deze niets zou opleveren j want gesteld al dat wij 
een tijger opdeden, dan zouden wij hem toch nimmer 
in het gezigt krijgen en indien de olifant eens door 
mogt gaan, dan was het einde van ons leed niet te 
voorzien. Terwijl ik hierover nadacht, hoorde ik eens- 
klaps het gebrul van een tijger in mijne nabijheid en 
bespeurde te gelijker tijd aan den olifant, dat er iets 
buitengewoons bij hem gaande was ; hij bleef niettegen- 
staande dat zeer bedaard. Ik riep den kapitein Caine 
toe, dat ik een tijger had gehoord; deze gaf mij ten 
antwoord, dat hij hem reeds herhaaldelijk had gehoord 



190 

vn ried mij aan 'om mij doodstil te houden. Hieraan 
voldeed ik onmiddellijk, hield mijn geweer intusschen 
gereed, maar het liep hiermede af. Ik kon aan het riet 
niet bespeuren of er een tijger doorliep, uithoofde het 
koeltje het in beweging bragt; maar het was ook moge- 
lijk, dat de tijger zich stil hield of dat hij achteruit 
was gegaan. Nadat wij nog gedurende eenige korte 
oogenbykken deze jagt hadden voortgezet, verzocht ik 
die te eindigen of althans het rietveld te verlaten. Dit 
gedaan hebbende, werd de jagt oneindig aangenamer en 
leverde op eene antilope, eenige hazen en zwarte patrij- 
zen. Ik had nu vooreerst genoeg van die soort van 
tijgerjagteri ! 

Op onze vroegere rustplaats aangekomen, sloegen wij 
een anderen weg in en voeren tegen Öen avond over 
den G anges te Ram naggur , waar het paleis wordt ge- 
vonden van den Radja van Benares, passeerden daar 
den nacht, onder het genot van allerlei feestelijkheden, 
diner, muziek en nautches ; vroeger heb ik er reeds met 
een woord van gesproken en mag er nog bijvoegen, dat 
men er weldra genoeg van gezien heeft. De nautch, 
die wij hier zagen, was beroemd om hare schoonheid 
en uiterst bevallig; zij was rijk en haar toilet ongemeen 
kostbaar. Ik vernam, dat dè nautches gewoonlijk onder 
duegna's staan en hare levenswijs hartstogtelijk bemin- 
nen en dat zij , indien zij door haar uiterlijk slechts eenig- 
zins schitteren, somtijds meer dan 1000 ropijen voor 
eenen avond ontvangen; dit hangt natuurlijk mede voor 
een groot gedeelte af van hare overige bekoorlijkheden. 
Daarenboven hadden wij er een uitgezocht concert bij 
van instrumenten, die mij ten eenen male onbekend 
waren. 



191 

Wij logeerden hier geheel op de oostersche wijze in dit 
oostersch paleis, dat door niets bijzonders uitblonk dan door 
zijne schoone ligging aan den oostelijken oever van den 
Ganges. Wanneer men het van die zijde beziet , inaakt het 
een grootsch eifect , doch verdient meer vreemd dan schoon 
te worden genoemd en wint niet, indien het van nabi) 
in oogenschouw wordt genomen. Dat gedeelte, hetwelk 
het mooiste en schoonste bevat, is steeds voor vreemde 
oc^n gesloten en het overige verschilt zoo weinig van 
andere dergelijke gebouwen of maakt zoo weinig ver- 
tooning, dat het geene afzonderlijke beschrijving ver- 
dient , te meer daar bij al die souvereinen de glans reeds 
sedert lang is verdoofd en overal slechts les tristes restes 
er van worden waargenomen. 

Na de vermoeijenissen van den dag was de nachtrust 
ons zeer welkom; wij sliepen in eene breede galerij , die 
met gordijnen was afgesloten. De bedden , die wij hadden 
(wij zouden ze kermisbedden heeten), verplaatst men 
naar welgevallen. 'Ofschoon de Radja nog jong, en, zoo 
wij vernamen, rijk is, heeft hij echter niet het minste 
begrip van comfort naar onze denkbeelden en wijze van 
beschouwen. 

Den volgenden dag, den 27 , zouden wij andermaal ons 
geluk op de jagt beproeven , doch aan een geheel anderen 
kant van Benares; wij vertrokken derhalve in een rodjagt 
van denEadja de rivier af, gevolgd door een ander vaartuig, 
waarin de kombuis zich bevond , want wij zouden onder- 
weg dejeuneren. Wij hadden vijf mijlen voor stroom 
afgelegd, toen wij met het schoonste weder vóór Benares 
kwamen , op het drukste . uur der badende bevolking. 
Het gezigt op de stad vanderivierzijde, onder het genot 
van heldere zon en frissche morgenlucht, is inderdaad 



192 

grootsch en prachtig en levert een schouwspel gelijk 
geene andere stad ter wereld aanbiedt; de menigte ghats , 
de smaakvolle pagoden,, de groote, hooge huizen en 
gebouwen, ald het w^ire zoo vele paleizen, aan de zijde 
der rivier, die hier van lieverlede uitbogt, de overblijf- 
selen van het observatorium, de hooge minareh's der 
Madhoray, vooral de onbeschrijfelijke drukte der bevol- 
king, de beweging van tallooze kleine vaartuigen, dit 
alles leverde een tooneel op, welks beschouwing zoo- 
danig onze aandacht bezig hield, dat wij ons vrolijk 
déjeuner bijna vergaten. Hoewel personen van beiderlei 
sekse hier te gelijk en door elkander baden, niettegen- 
staande de dames zich al badende als het ware verklee- 
den, gaat alles zoo ordelijk toe, dat onze argusoogen 
niets konden bespeuren, hetwelk kwetsend voor de zede- 
lijkheid was. Wij vergastten onze blikken op dit tooneel, 
terwijl wij ons met den stroom lieten voortdrijven, tot- 
dat wij, ook hiervan voldaan, doorroeiden en drie mijlen 
beoosten de stad land haalden. Hier vonden wij olifanten 
voor ons in gereedheid en onze jagt was nu bepaaldelijk 
op antilopen; deze soort is zwart bruin op den rug, 
wit onder aan den buik en heeft twee zieer lange, ge- 
draaide horens ; door haar instinct geleid , houden zij zich , 
in grooten getale vereenigd, bij voorkeur op in uitge- 
strekte vlakten, uithoofde zij beveiligd zijn tegen de 
aanvallen van den tijger, die aldaar niet wordt gevonden. 
Weldra waren wij op marsch met vier olifanten; ik had 
er nu reeds dikwerf op geweest en mijne bewondering 
voor dat voortreffelijke dier voortdurend zien toenemen. 
De olifant heeft een vasten tred , en het beste oog moge- 
lijk; hij mijdt niet alleen voor zich zelven, maar wanneer 
hij voorbij boomen gaat, vermijdt hij de takken zoo 



193 

zorgvuldig, dat zijn berijder er geen hinder van heeft. 
De streek, die wij nu doortrokken, was zeer schoon ; wij 
zagen er koom te veld, benevens gramsoorten, welke 
aan vrij hooge planten groeijen. Wij reden dwars door 
het bouwland, en de oKfanten volgden achter elkander 
langs denzelfden zoom van den akker en lieten ter 
naauwemood een zigtbaar spoor na, maar aten tout en 
marchant al wat' naar hun smaak was. Met den snuit 
trekken zij een bos groenten uit den grond, slaan die 
frisch tegen de pooten, ten einde de aarde er af te 
krijgen, dan gaat die naar binnen, terwijl er al dadelijk 
voor eene volgende portie wordt gezorgd en zoo gaan zij 
op den duur te werk. Men schijnt dat hier te land zoo 
gewoon te zijn , want niemand maakte er eenige aanmer- 
king op, en toch kan een olifant bij dergelijke gelegen- 
heid vrij wat aan; heeft men wat geschoten of valt er 
wat op te rapen, dan geeft hij het met zijn snuit aan, 
is de knecht of mahout er af gegaan, dan helpt hij 
hem met den snuit of met een der achterloopers weder 
op zijne vorige plaats en altijd met dezelfde bedaard- 
heid en trouw. Het duurde lang alvorens wij ons zon- 
derling jagtveld bereikten. Zoo ver ons oog kon reiken , 
zagen wij niets voor ons dan eene zandige vlakte en 
hier en daar hout op enkele plaatsen aan den horizon. 
Wij stegen hier af en trokken de vlakte in; na een 
goed half uur loopens kwamen wij aan eene plaats, 
waar kuilen in den grond waren gemaakt, omringd met 
een wal door de opgeworpen spetie bevestigd; in deze 
wallen, die slechts 1^2 voet boven den beganen grond 
reikten, waren gaten. Een h, twee personen plaatsen 
zich in een kuil en aldaar wacht men het wild af; het 
is derhalve eene jagt ^ Taffut. Nu rijSt een paar 

13 



194 

kavaleristen, een omweg makende, naar liet and^e «inde 
der vlakte, waar zij weldraeene kudde antilopen vinden, 
zij rijden er om heen, flankeren haar bestendig en met 
bd^d , ten einde ze zoo doende naar de kuilen heen te 
drijven, waar dan de jager er öp schiet. Er waren er bij 
honderden , en regt aan den gang met haren springenden, 
vrolijken loop en angstige schuwheid, zoodat wij daar- 
door zoodanig werden geoccupeerd, dat et bijna aan 
schieten niet werd gedacht, hetgeen daarenboven door 
die kleine gaten geene gemakkelijke taak was; de jagt 
midukte dan ook bijna geheel, want wij kregen er 
slechts één, maar wij hadden wil van de reis en waren 
tevreden over onzen dag. Tegen den avond tinkkeawij 
van daar over land naar Benares; het land was zeer 
schoon, hier en daar verhief zi«h een tem.pel van Boda, 
waaronder er twee voorkwamen, die eene aanmerkelijke 
hoogte hadden. De afstand, waarop wij ze zagen, was 
zoo groot, dat wij slechts de algemeene trekken ervan 
konden waarnemen , en ze bewond^en met het landschap , 
dat zij versierden. 

Benares is eene der vruchtbaarste provinciën, o£9choon 
het er des winters vrij koud en des zomers zoo heet kan 
zijn, dat alles v^dort; ^ij breBgt voort graan en gram- 
soorten, suiker, indigo, opium, zout en salpeter, dit 
laatste wordt in zoo groo^e hoeveelheid in Hindostan 
gevonden, dat het water hier en daar er door bederft 
en de vruchtbaarheid aan vele tuinen wordt ontnomen. 
De hoofdstad van deneelfden naam telt é ik 500,000 
inwoners, waarvan het tiende gedeelte tot de belijders 
van de mohammedaansche godsdienst behoort; er £^n 
hier groote koojjieden gevestigd, alle soorten van tissus , 
brocades,bijbuterien worden er vervaardigd, wdke, met 



195 

den handel in edelgesteenten , een groot vertier aan de 
plaats geven. De kooplieden hebben de gewoonte, zoo 
als trouwens overal hier te lande, om schrikbarend 
te overvragen,, waartegen niets beters te doen is dan 
een allerbespottelijksten prijs voor hunne waar te 
bieden. 

Hoezeer wij ons steeds mogten verheugen in het smaken 
van genoegens , die even aangenaam waten als geschikt om 
onze kennis te verrijken en de tijd onbemerkt voorbij 
snelde, werd ieder uur het verlangen naar boord en naar 
de stoomboot*, die ons op de spoedigste wijze derwaarts 
zou voeren, enweerstaanbaarder. Het was op den 80 
Januarij, dat wij de verheugende tijding kregen, dat de 
stoomboot in het gezigt was. Zij was tusschen Benares 
en Allahabad aan den grond gevaren, en had daardoor 
een dag verloren. Met de hoogste gevoelens van dank- 
baarheid voor de heusche ontvangst bij den heer Main- 
wairing genoten, nainen wij aldaar afscheid, waren in 
weinige oogenblikken na de aankomst der stoomboot 
ingescheept en verlieten kort daarop Benares; bij het 
vallen der duisternis kwamen wij ten anker. 

De stoomboot, waarmede wij den 31 den Ganges ver- 
lieten, heette the Thames; zij was van ijzer gebouwd, 
had eene machine van 60 paardenkracht en 3 voet diep- 
gang ; zij sleepte een vaartuig , dat // flat" wordt genoemd, 
^ voet diepgang had en the Baugaxutty was genoemd. Dit 
vaartuig was regt achter haar vast met een balk, die 
met eene mik of klaauw op de beide vaartuigen, om eene 
stevige stut of paal, beweegbaar is, en dus het naderen 
belet; daarenboven zijn er twee repen, die over blokken 
loopen, aan beide zijden vast, om bij het wenden te 
kunnen helpen in den zwaai, door de eene aan te halen 



196 

en de andere te vieren; beide vaartuigen hebbeu 
een kapitein, schoon het flat uitsluitend voor passa- 
giers is bestemd. Het is 120 voet lang, van boven 
met een glad dek en zonnetenten, en beneden afgedeeld 
in hutten, allen goed ruim, voorzien van badkamers , een 
eetkamer, er is een kok en hofmeester, in één woord, 
men is er zeer goed. Men ontbijt ten 9 ure, eet ten 3 
en drinkt thee ten '6 ure; de vracht wordt geregeld naar 
den afstand en bedraagt van Benares naar Calcutta 250 
ropijen (ƒ312,50 n. c), doch bij de opvaart is die 
hooger ; daarenboven betaalt men zijne voeding en drank 
volgens tarief. De voorraad van levend vee is aanmer- 
kelijk; het staat op het flat, middenscheeps op het voorste 
gedeelte. Ieder passagier moet in zijn ameublement voor- 
zien, dat wil zeggen, in zijn bed en waschgereedschap. 
De geheele zijde van het flat is met ramen en jalousien 
tot sluiting en om tegen de zon te beschutten, zoodat het 
een zeer vrolijk en luchtig drijvend verblijf is. Er be- 
vonden zich, ons zelven niet medegerekend , slechts drie 
heeren, passagiers aan boord. 

Nadat ik. met een woord heb gesproken van het vaar- 
tuig, waarmede wij voeren, wenschik een en ander mede 
te deelen omtrent de heilige rivier, die wij bevoeren, 
naar aanleiding van hetgeen ik daarvan heb gelezen , de 
ingewonnen informatiën, en hetgeen ik zelf heb gezien. 

Hindostan is buitengewoon rijk in rivieren, waar- 
onder er worden gevonden, die uitmunten in grootte 
en bevaarbaarheid. Het is het Himalaya-gebergte , het 
hoogste van den ganschen aardbol, dat het klimaat van 
Hindostan bepaalt en te gelijker tijd als de rijkste bron 
mag Worden beschouwd der zegeningen, welke door die 
rivieren over het land worden verspreid. 



197 

Onder deze rivieren, op het Himalaya-gebergte ont^ 
;3pringende, worden drie hoofdrivieren aangetroffen, waar- 
van de Ganges de voornaamste is. 

De tweede hoofdrivier i's de Indus of Seinde ; zij ont- 
springt aan de noordelijke zijde van het Himalaya-ge- 
bergte, loopt westwaarts langs/ de keten, neemt, aan het 
uiteinde er van gekomen, eene zuidwaartsche rigting aan 
en na zich te hebben vereenigd met de vijf groote rivieren 
van de Punjanb en eene menigte kleine rivieren, ontlast 
zij zich even boven de golf van Cutsch in de indische zeei 

De derdcy welligt de grootste van deze drie, is de 
Bramapooter ©f Bnrrampooter — zoon van BraJna; 
deze ontspringt y op een geringen afstand van den Indns^ 
insgelijks aan de noordzijde van het Himalaya-gebergte^ 
stroomt onder verschillende benamingen in eene oostelijke 
rigting door Thibet,- wendt zich, na vele kronkelingen te 
hebben gemaakt, oin het oosteinde van de Himalay a-ke- 
ten, houdt vervolgens eene westelijke rigting, doorstroomt 
Assam, loopt vervolgens zuidwaarts voort, valt onder den 
naam van Megna inBeng;alen, vereenigt zich te Daccadoqr 
middel van verschillende kanalen met den Ganges en stort 
zich eindelijk in de golf van Bengalen in zee.. 

De Ganges — Ganga — ontspringt aan de zuidzijde 
van het Himalaya-gebergte, te midden van eeuwigdu- 
rend ijs en is, gelijk alle andere rivieren, aan haren 
oorsprong slechts een beekje. Deze rivier verkrijgt eerst 
eenige beteekenis en reuk van heiligheid nabij Gangoutri; 
men wil, dat de berg of spelonk, dien zij aldaar door- 
schiet, den vorm heeft van den bek eener koe; te Hur- 
dwar komt zij van het eerste plateau of door de buitenste 
en laagste rij bergen der Himalaya-keten, heeft vóór dat 
zij die plaats is genaderd reeds eenige rivieren, opgeno- 



108 

men, loopt door het rijk van Delhi, langs de zuidzijde 
van het rijk van Oude, ontmoet te Allahabad de Jnsma, 
neemt die in haren loop op, welke laatstgenoemde rivier, 
40 ik 50 mijlen westelijker uit het gebergte te voorschijn 
gekomen, daarna steeds min of meer in eene evenwij- 
dige rigting met haar is voortgestroomd ; van hier ver* 
eenigd en magtiger geworden, vervolgt zij haren loop 
in eene oostelijke naar het zuiden neigende rigting, door 
Bahar en Bengalen, neemt vele rivieren op, waaronder 
vooral de Soone of Saone moet genoemd worden ; eindelijk 
vermengen zich hare wateren door verschillende takken 
en bijstroomende rivieren te Dacca met die van de Megna 
en zij stroomt in het oostelijk gedeelte van Bengalen 
in de golf van dien naam in zee. 

Deze rivier, die zoo veel toevoer krijgt èn van het 
water der gesmolten sneeuw op de bergen, van den re- 
gen, die daarop èn op het land in stroomen nedervalt 
èn van de watermassa^s door eene menigte andere rivie- 
ren aangevoerd, zet haren loop op de ongedwongendste 
wijze voort; mogen er hier en daar landen worden ge* 
vonden, waar eene soort van dijken tegen hare over- 
stroomingen zijn aangelegd, deze strekken in geenen deele 
om hare rigting te bepalen of haar eenigzins aan banden te 
leggen. Zoo stuwt de Ganges hare wateren in den re* 
gentijd voort, door niets gebreideld, zij bedekt alles 
wat alsdan beneden hare oppervlakte ligt met eene on- 
gdoofelijke kracht van stroom, vormt hier eilanden, 
scheurt ginds landen weg, naar gelang die hare snel 
vo(»rtgestuwde waterkolommen in den weg staan, hare 
vaart hinderen of leiden , — vertoont zich hier aan het oog 
als eene zee, heeft elders eene mindere wijdte, doch 
blijft imjner eene verbazingwekkende rivier. Hare boor- 



199 

ien zijn op de. meeste pkatsen verre v^n schilderachtig ,. 
kaal, ykk, sds of de bew^mër» der oeyeirs» h^re naUjiie^ 
yréezen^ wijl niet» hen teg&a hax&a toom beveiligt; 
Duisseade Hujlen gioiids worden jasolijk» door haar ver- 
plaatst m honderd dmzeBdeB wovden ev d^ov gedrukt 
m vTBchtbaar gexoaakt. 

£7 heistaat mtuixrlijk een groot yeischit ten opzigtc 
vfm de die]^ en de stroomkracht deze^f rivier, naar 
geiUmg vam het- ^rscUlend saizoen; het gemiddeld ver- 
scibü vas den wiaterstaad is Sd voet. Zij is Ujmk in hare 
gansehe mtgestrekthetd bevaarbaar; in hei zt»Bersaizoe& 
eohter» is «ij: boven AHahabady of enkele plaatsen: waad- 
baar, texwijl aan de oostelijke of kgeie zijd© ©ok gedu- 
rende dm tijd, op e^ afstand van 300 mijlen van de 
zee^ neg 5 vademen diepte is. Be stroomkracht is zeer 
verscboUe^d en hangt geheel en al af van het saizoen 
of van de plaatselijke gesteldheid; zij is derhalve hoogst- 
onregelmatig en kan van ^< tot $ mijlen verschill^. 

Het aanzie van den Qangea in dit saizoen ^a ia den 
r^Bifcijd versohflt ^eer veel; dit. is. vooral het gevaj in . 
Augustus» wasoieer het eensmdere Nijl is, maar op eene 
grootere sehaal. Thans nu de rivier, betrekkelijk gesproken , 
i$ besloten binnen hare enge boorden, is 7^ uiterlijk nog 
diesseifde woeste rivier, waarvan wij in ons land in Maas 
en Waal slechts eeso. miniatuur-voorbeeld hebben, maar 
die bovendTen , in vergelijking van den Ganges, beschaafde 
rivieren zonden mogen genoemd worden. Doet de Gan- 
ges ook nu in den zomertijd, door de rigting van zijn 
stroom en wanneer er harde wind op staat , steile kanten 
oiiKdaan of instorten, hij is door zijne stroomkracht 
steeds eene gevaarl^e rivier voor de tarenden, zoodat 
wij, niettegenstaande den weinigen diepgang der stoom- 



200 

boot, zoo dikwijls zulks mogelijks was, plaatselijke 
loodsen innamen, uithoofde daarenboven het vaarwater 
zoo voortdurend aan verandering onderhevig is. 

De lezer heeft vroeger gezien, dat menige tributaire 
stroom, onder anderen de Soane, die thans droog is, 
eene breedte heeft van 4 mijlen en dft is misschien het 
geval met meer kleine kanalen van die groote slagader; 
in den regentijd verdienen zij den naam van groote ri- 
vieren eerder om de breedte harer bedding, dan om hare 
diepte. In het drooge saizoen brengen zij weinig of vol- 
strekt geen toevoer aan den hoofdvloed, althans indien 
hare bronnen niet zijn gelegen op het Himalaya-gebergte , 
maar zij haren oorsprong vinden in het land zelf. 

De eerste arm van den Ganges is in het noord ten 
westen van Calcutta; hij gaat, voorbij Cosimbazar, in 
eene kronkelende rigting naar Calcutta en Vormt de 
westelijkste monding van den Ganges. Deze rivier wordt 
genoemd deBaugarutti, de Cosimbazar , de oudeGranges, 
de Hooghly , de heiligste Granges, enz.; wij zullen haar de 
Hooghly blijven heeten , die de meest gebruikelijke bena- 
ming is. Hoewel deze bij hare afscheiding van den Ganges 
in het drooge saizoen droog staat, of althans weinig.Water 
heeft, wordt zij verder op de meest bekende, de meest be- 
varen en, voor groote schepen , de best bevaarbare rivier ; 
zij stroomt voorbij Calcutta, neemt behalve andere rivie- 
ren de Dahmoudah en Roopnarain op en valt bij Saugor 
in zee. Het is deze westelijkste arm of Hooghly, dien 
wij zijn binnengekomen. 

Verder komen er eene menigte armen en men rekent, 
dat op een afstand van 200 mijlen van de monding der 
rivier, pf, de kronkelingen medegerekend, op 300 mijlen 
afstands van daar, de delta een aanvang neemt. De ver- 



201 

schillende uitwateringen beslaan mede eene breedte van 200 
mijlen te rekenen van de Megna tot aan de Hooghly en 
omvatten eigenlijk het gansche bovengedeelte van de 
goK van Bengalen, of van 88» 40' tot 92» 20' lengte. 
Deze delta, welke eene oppervlakte heeft van ongeveer 
4000 vierkante mijlen, bevat de honderde eilanden gedu- 
rende den loop van eeuwen gevormd. Naar gelang dier 
formatie verschillen zij in grootte, vorm en zamenstel; 
velen vloeijen nog dikwerf onder. Het eerste bewijs van 
groeikiacht, dat men er bespeurt, is hout, Sundry ge- 
heeten. Het is mij niet bekend, of dit Je eigenaardige 
benaming is van deze houtsoort, welke er op voorkomt; 
dan of men wil zeggen sund/ries^ verschillende soorten. 
Evenmin weet ik, of hun naam van sundety verdeden, 
moet worden afgeleid, maar wel, dat die massa eilanden 
bekend is onder den naam van Sunderbunds. De kana- 
len, tusschendeze eilanden, zijn meest allen bevaarbaar, 
dewijl de uitspuijingen dier twee groote rivieren hier 
diepte houden, aan de mondingen banken vormen, 
welke later weder eilanden zullen worden. Deze banken , 
in de stroomluwte van ieder eiland geformeerd, steken 
vrij ver in zee uit; dit zijn de zoogenaamde tails of 
staarten der reven. Waarnemingen, gedaan bij het nazien 
der zeekaarten, hebben aangetoond, dat die banken of 
tails in tien jaren 1 ^ IVj graads minuut of 1 ^ IVj mijl 
aangroeijen! 

Het hout, dat op die eilanden wast, is niet van groote 
waarde, en meerendeels tot niets anders dienstig, dan 
tot brandhout; het is laag, woest, groeit geheel in het 
wild en levert slechts weinige hooge boomen op. De 
eilanden strekken tot een tamelijk rustig verblijf aan 
tijgers en aan herten, het voornaamste voedsel der eersten. 



202 

ËenigejareiigeledeiiheeftzichteGalcattaeeiie maatschaj^ij 
gevonnd tot aaiik€X)p di^ eilanden, althans der weste- 
lijkste of het naast bij Sangor en Galcutta gelden eilan- 
den; men heeft er ontgiimingen aangevimgen, rijst ge- 
teeld en zout door verdamping aangemaakt, doeh hoe 
goed de onderneming was op touw gezet — zij is niet 
met een gunstigen uitslag bekroond gewor^n, hetwelk 
vooral moet worden toegeschreven aan de ongezondheid 
dier eilanden, daar niemand tegen de junglekoorts is 
bestand en het gevaar, waaraan men aldaar is blootge- 
steld, door hét aantal tijgers, dat er in huist. 

Een verschijnsel, dat eigenaardig is aan de Hooghly 
en weUigt aan alle mondingen van den Ganges en Megna , 
is de bare; dit is eene baar of golf, die met vreesse- 
lijke kracht komt aanrollen, zich ongeveer 20 voet 
verhefk en hare rollende of deinende beweging met eene 
20 mijls vaart de Hooghly op voortzet. Des daags kan 
men die baar op eeu grooten afstand zien, des nachts 
kan men haar hooren. Die geduchte golf, die daar 
komt aanrollen, is echter niet zeer gevaarlijk, indien 
men zich slechts vertrouwend aan haax overgerft, dat 
is, haar zoo veel mogelijk midden in de rivier afwacht, 
^ant dan gaat de golvende beweging statig voort en 
met eene min of meer sterke beweging is men er vrij 
van; ontvlugt men haar daarentegen aan de kanten, of 
wordt men er aldaar door overvallen, dan rukt zij alles^ 
mede voort, keert groote vaartuigen om, dewijl hare 
golvende beweging aan beide zijden breekt en in hare 
schuimende krullen sleept zij aUes mede, wat zij inbare 
vaart ontmtoet. 

De bore heeffc meest plaats in den zuidwest-moesson 
en bi} laag water van springtijden. Zij wordt veroor- 



203 

zaakt door de botsing eener krachtige eb, die in den 
regentijd hoogst aanmerkelijk is, en van een vloed, 
welke bij springtijden in den zuidwest-moesson niet 
minder sterk is ; deze ontmoeten elkander bij of omtrent 
Diamondshaven en aan de watermassa door de eb a%e- 
voerd, wordt die botsende, golvende kracht medege- 
deeld, zij wordt als het ware teruggedrongen, hetwelk 
inderdaad in zekere mate het geval is. 

De Ganges levert -weinig visch op, wij hebben er 
althans zelden bespeurd of ergens, waar ik de rivier 
heb gezien of bevaren, een net of anderen toestel om 
mede te visschen, waargenomen. De visch, welken zij 
oplevert, is daarenboven slap en grondig; daarentegen 
zijn er yde alligators of krokodillen, en dit is zeer 
gelukkig, dewijl deze met de gieren, raven, enz., de 
menschelijke overblijfselen, welke in den stroom worden 
geworpen, wat eerder doen verdwijnen, dan anders het 
geval zou asijn. De Granges is eene te groote rivier, 
dan dat haar water door de duizenden van lijken, die 
men er jaarlijks inwerpt, zou worden aangedaan; de 
verbeeldingskracht werkte echter sterker op mij dan 
de overtuiging, en ik was in het geheel geen liefheb- 
ber van Gangeswater, dat sommige inlandsche grooten, 
zelfs op 1000 mijlen afstands van de rivier, steeds 
en bij uitsluiting drinken; hierdoor ontstaat er eene 
broodwinning voor waterdragers, waardoor zij aan hun- 
nen smaak in heiligheid kunnen voldoen. Op een der 
schoonste villa's bij Gardenreach, even voorbij Port 
William, was een inlander geplaatst enkel om de lijken 
met een haak af te zetten, die door eene. plaatselijke 
rigting van den stroom steeds daarheen worden gevoerd 
en dit ging altijd door. Daar, waar het water zout wordt, 



204 

is er een overvloed van haaijen en schildpadden, ja, 
zeer grooten worden overal in de rivier gevonden. 

Ik heb te Calcutta water moeten innemen; men krijgt 
tot dat einde een vaartnig op zijde en pompt dadelijk 
het helderste water over. Dit vaartuig, dat onmiddellijk 
naast het schip ligt, is dubbel of lievey heeft eene bun; 
tusschen de beide bekleedselen is het aangevuld met 
zand en hamerslag of staalvijlsel ; nu laat men de bui- 
tenste communicatie los en het rivierwater, na alvorens 
door het zand en hamerslag gedrongen te zijn, komt 
helder als kristal in de bun en wordt vervolgens over- 
gepompt; dit procédé is even eenvoudig als goed en 
gemakkelijk. Ik heb het Gouvernement er op attent 
gemaakt in mijn rapport, waarbij de vereischte teekenin- 
gen waren gevoegd , want het zou op Java goed kunnen 
toegepast worden, alwaar zulks zeer wordt gevorderd. 

Het water van de Hooghly heeft, naar men zegt, de 
eigenschap om het koper van een schip te zuiveren; 
wij hebben dit in den volsten zin des woords bewaar- 
heid gezien, want alle aangroeiselen waren er later van 
verdwenen. 

Na het bovenstaande van de rivier te hebben gezegd',, 
mag ik hier gevoegelijk een woord laten volgen over de 
Hindostaners, als varensgasten beschouwd. In dit opzigt 
zijn zij, in mijne opinie zeer ten achteren, en dit is 
te meer te bevreemden, daar de groote Qanges en alle 
andere rivieren duizende vaartuigen dragen en de reizen, 
op die wateren gedaan, inderdaad ondernemingen zijn, 
die somtijds een jaar duren. De vaartuigen hebben allen 
veel overeenkomst met elkander en men mag ze, het 
verschil in grootte daargelaten, eensoortig noemen; zij 
zijn planksgewijs op elkander gebouwd en van boven 



205 

met doorstekende balken verbonden; op deze balken 
ligt de lading. Een dak van riet rust binnen beide 
boorden en beschut de lading tegen regen; ter hoogte 
van den top van het dak ligt weder eene barring van 
losse planken, benevens hunne voorraad van rondhou- 
ten en dit maakt het bovendek uit, steunende op stan- 
ders, die mede op de uiteinden der balken staan. In Jiet 
algemeen zijn hunne vaartuigen van achteren veel hoo- 
.ger dan van voren, hetgeen het uiterlijk er van niet ver- 
fraait; allen zijn van weinig diepgang, ten einde overal 
te kunnen komen en verw heb ik er nimmer op kunnen 
bespeuren. De inrigting dier schepen verschilt min of 
meer, naar gelang van de plaats, waar zij zijn gebouwd 
en te huis behooren; Welligt hangt dit mede af van 
andere locale omstandigheden ; hieraan onderscheidt men 
ze, want de Hindostaners zijn gedecideerde liefhebbers 
om te doen wat vader deed, om het even goed of niet 
goed. Het roer hangt altemaal aan touwen, is driekant 
in het water en werkt door zijne grootte nog eenigzins; 
bij 'kleine vaartuigen gelijkt 4iet roer meer op een riem. 
De mast staat op Va van voren en wordt gesteund 
door hoofdtouwen die allen aan de uitstekende einden 
der balken zijn vastgemaakt, en dient tot het voeren 
van zeil als de wind goed is; is dit niet het geval, 
dan dient de mast voor de jaaglijn, die van den top 
a%aat, waaraan op zekeren afstand verscheidene dun- 
nere lijnen zijn bevestigd, waaraan de trekkers loopen, 
die het vaartuig naar boven moeten werken en tot dat 
einde worden gehuurd; voor een sober loon nemen zij 
aan zulk een vaartuig, hetzij de geheele of slechts een ge- 
deelte der rivier op te trekken. Zij loopen daarbij langs de 
boorden of banken der rivier, somtijds tot aan hun mid- 



206 

den in het water, naar gelang van de rigting, die het 
vaarwater heeft; des nachts, wanneer er gerust wordt, 
slapen zij waar zij dit het gevoegelijkst knnnen doen. 
Het is dit opwerken, dat de reizen zoo lang maakt, 
want het laat zich ligt nagaan, dat zelfs een aantal 
menschen een geladen vaartuig niet snel tegen stroom 
kaa optrekken; gaat het vaartuig de rivier af, dan 
worden zij niet gebezigd. Men zal zich nog eisn beter 
iiée dezer inlandsche navigatie kunnen maken, wan- 
neer in aanmerking wordt genomen , dat wij van Benares 
tot Calcutta, voor stroom af, met eene stoomboot 15 
dagen reis hebben gehad; wel ankerden wij altijd des 
nachts, maar hadden overigens geen oponthoud, met uitzon- 
dering van den tijd , die nu en dan verliep bij het innemen 
van steenkolen. Intusschen worden meest alle goederen, 
hetzij producten herkomstig uit de Boven-provinciën of 
uit de lager gelegene streken , of uit andere wörelddéelen 
aangevoerd, op die wijze van Calcutta geheel Azié' inge- 
zonden. Men verbeelde zich daarbij niet, dat overal kan 
worden aangelegd; dit geSchiedt slechts zeer zelden en 
men is aldus uitgerust als voor eene zeereis. De inlan- 
ders hebben hunne eigene assuradeurs; de premie, welke 
betaald wordt, is zeer gering, namelijk, 1 è IVj per cent. 
Bij gelegenheid dat wij den Ganges afvoeren, zagen 
wij geheele vloten van inlandsche vaartuigen. Een heer, 
die zich bij ons aan boord bevond, zag eenige zijner 
menschen op schepen, die eene maand vóör hem waren ver- 
trokken met eene lading indigo uit de omstreken van Agra 
en bestemd naar Calcutta. Wij kwamen eene andere vloot 
tegen, die een geheel regiment inlandsche troepen over- 
voerde van Chittagong naar Merut, welke overj^aatsing 
bijna een geheel jaar duurt. Zoo ontmoetteden wij ook 



207 

budgarow's; dit zijn vaartuigjes, jachten, uitsluitend 
ii^erigt voor mzigers; diegenen, voor wie eene palan- 
kein-ieis te duur of te vermodjiend is, reizen op die 
wijze, hetgeen natuurlijkerwijze met andere bezwaren 
gepaard gaat, die men echter vooraf kent. Jonggehuw- 
djen, vooral dezulken die te Calcutta trouwen en in 
eene ider Opp^-provinciën te huis behooren, reizen 
vedal derwaarts in een budgarow en zijn zoo ongestoord 
mogelijk gedurende den gelukstaat der honeymoon. 
Voorts worden met die inlandsche vaartuigen zoowel de 
luxuries als de noodwendigheden des levens heen en 
weder verzonden. Sooverijen behoeft men bijna niet te 
duchten. Kort geleden werd een engelsch officier, die 
zich met zijne vrouw op reis bevond, op de rivier door 
eene groote ovêrmagt aangevallen; toen hij zich wilde 
verdedigen, riep mm. hem toe, dat men hem en zijne 
vrouw in stukken zou snijden, indien hij zich te weer 
stelde; wel wisten zij , zoo voegden zij er bij , dat hij welligt 
eerst een paar zou doodschieten , maar daarop was vooraf 
gerekend, zoodat dit hen niet zou beletten om vol te hou- 
den. Gaf hij zich daarentegen over, dan zou men hem het 
leven laten; hij voldeed hieraan en nu werd hem alles 
ontnomen wat vervoerbaar was. Later heeft men eenigen 
der roevers gevat, en deze zijn natuurlijk zwaar gestraft. 
De streek, waarin de rooverij was gepleegd, heeft bij 
omslag rijkelijk vergoeding moeten geven voor het ge- 
stelene en men zal voor het vervolg wel zorg dragen, 
dat zulks zoo gemakkelijk niet meer geschiedt. 

Bengalen of liever Hindostan heeft nog daarenboven 
eenp buitenlandsche navigatife; de schepen, welke in die 
vaart worden gebezigd, worden in den regel door En- 
gelschen gecommandeerd. De bengaalsghe zeelieden, 



208 

Lascara geheeten, zijn vrij goed en zeer vlug even als 
dë Javanen 9 maar hebben ook dit met hen gemeen, dat 
zij in gevaarvolle omstandigheden alle geestkracht ver- 
liezen en men niet op hen kan rekenen. 

Eens dat ik den heer J. Prinsep ontmoette, welke bij- 
eenkomsten door mij steeds op zeer hoogen prijs werden 
geschat , bragt ik het gesprek op deze aangelegenheid en 
vernam toen van hem, dat ook de vroegere bevolking des 
lands de zeevaart had beoefend. Bij die gelegenheid mijn 
album met eenige engelsche verzen verrijkende, gaf hij 
mij nog deze regelen, die toevallig betrekking hadden 
op dit discours en op den tijd van ons verblijf in 

Bengalen. 

Calcutta, 15 Pebruarij, 1838. 

//Er heeft steeds veel twijfel bestaan of de Hindoes ooit 
/^zeelieden zijn geweest; dit punt is beslist geworden, 
/y terwijl uw schip in onze rivier lag, door het ontdekken 
//en ontcijferen van het volgende epithet in eene inscriptie 
//op eene rots in Kalinga of Cuttack, welke omtrent twee 
//eeuwen vóór de christelijke jaartelling dagteekent." 

Mah^rd jena n^va vapara vidhivi s&a dena ; 

d. i. By the great King well skilied in the laws of 
navigation and conmierce. (2) 



(1) Tekst in het sanscrit. 

(2) Twee eeuwen v<5<5r onze jaartelling, dit was dus 1200 jaren 
voor zij in aanraking kwamen met de Musulmannen , of nog in den 
bidei van hun eigen bestuur; zie bladz. 62. 



209 

Den 31 stoomden wij met het aanbreken van den dag 
verder en waren weldra aan een zeer moeijelijken doortogt ; 
er lagen liier, namelijk, eenige concour-banken droog en 
daar de rivier of liever het vaarwater aldaar bogtte en 
de stroom in den naauwen doortogt zooveel sterker was, 
werd er des te meer omzigtigheid gevorderd. Het flat 
werd van de stoomboot losgemaakt, elk afzonderlijk er 
door gebragt en beide daarna weder vereenigd. In dien 
tnsschentijd gingen wij op de jagt , die echter niet veel 
opleverde; een jonge krokodil,* dien ik geschoten had, 
ontspartelde mij , toen ik hem meende op te rapen en 
ontkwam. Des avonds ankerden wij te Gazypoor, gingen 
dadelijk naarden wal om het monument van Lord Com- 
wallis te bezigtigen, alsmede het groote etablissement, 
waar de opium wordt vervaardigd, een product van 
groote waarde; er heerscht eene stipte orde, en er 
wordt een even naauwlettend toezigt vereischt als eene 
goede bewerking. Het etablissement is ommuurd gelijk 
eene vesting. Van hier is het, dat die massa opium wordt 
verzonden, welke vérder de gansche wereld gaat ver- 
giftigen. Het 'is eene aanzienlijke bron van inkomsten 
voor de Compagnie, en een tak van industrie, welke veel 
handen bezig houdt. Van Calcutta wordt de opium 
met zoogenaamde opiumclippers naar China verzonden. 
Werd de Keizer van China , die het gebruik er van in zijn 
land op doodstraf, heeft verboden, gehoorzaamd en had 
hij navolgers, dan zou Bengalen een groot gedeelte zijner 
inkomsten missen. Indien er ijveraars en dweepers komen 
om het menschdom te verlossen van eene slavernij 
des geestes, de slavernij der opium, zullen de resultaten 
even christelijk zijn, en voor het algemeen wel zoo 
goed als die, welke men thans ziet tot stand gebragt 

14 



210 

door de dweeper» van Wüberforce voor de afschaffing 
der ligehamelijke slavernij. Het zou bet engelsche gou- 
vernement even zeer, zoo niet tot hooger eer strekken, 
indien het de kampvechter of liever de voorvechter wetd 
der opium-afschaffers; maar daar zijn de Engelschen niet 
van te huis, o&ohoon het gebruik van de opium, voorde 
christelijkhrid en de menschelijkheid in het algemeen, 
nadeeliger is dan de slavernij en al wat er toebehoort, 
waarvan de bitterheid door goede wetten zou verzacht kun- 
nen zijn |[eworden. Maar* zoo krachtig en positief tevens 
zijn zij in hunne politiek, dat zij den onregtvaardigsten 
oorlog hebben aangevangcsi om de eene slavem^ in stand 
te houden, en nid; zouden aarzelen om een dergeLLjken 
oorlog aan te vangen, ten einde de andere af te schaffen; 
slechts één ding wordt er gevorderd, dat zij de sterksten 
zijn, hetgeen de voornaamste grond of basis van hun volken- 
regt uitmaakt. Bit alles n^empéche pas les sentiments en 
hindert niet aan afschaffingsgenootschappen, bijbelge- 
nootschappen, maatschappij voor vrede, enz., enz., enz. 
Wat betreft het monument van Lord Comwallis, dat op 
zich zelf niet grandiose is, dit verdwijnt in het niet in 
een knd zoo uitnemend rijk in monumenten. 

Met den dag zetteden wij den 1 Pebruarij onzen togt 
voort, passeerden ten 9 ure Buxax en ankerden des 
avonds niet ver van Chuppra. Den volgenden dag ver- 
trokken wij weder vroegtijdig; wij ontmoetteden eene 
opvarende boot dezer lijn, die Teeds drie weken reis had. 
De Ganges leverde weinig op, dat onze aandacht kon 
boeijen; wij hadden hi^r eeu/dier passages, waarvan het 
vaarwater langs den wal voort ; daar de s1a:oom er zoo op 
aanschoot, was de kant wel ZO voet hoog; door de kab- 
belende beweging, welke de boot. veroorzaakte, vielen er 



211 



somtijds groote brokken in de rivier, hetgeen, naar wg 
vernamen, wel eens groote ongelukken veroorzaakte, 
want het gebenrt, dat kleine of riviervaartuigen, die 
opgetrokken worden en bij toeval harden wind of kab- 
beling van water ont^jaoeten, bedolven geraken onder 
dergelijke instortende kanten , die vroeger door den stroom 
zijn ondermijnd geworden ; wannen zij zich in de nabij- 
heid van dergelijke kanten bevinden, zijn zij steeds aan 
groot gevaar blootgesteld. De rivier was kort daarna 
weder onafzienbaar breed; de droog liggende banken 
waren goed bezet met krokodillen, een doelwit, waarop 
wij ons in het schieten orfenden. Het is eene groote 
soort, maar welke toch niet te vergelijken is bij die, 
welke men op de reede van Batavia ziet; ook is de vorm 
van den bek verschillend en de kleur helderder; indien 
ik het wel heb, is het de alligator. 

Des namiddags kwamen wij te Dynapoor en namen er 
kolen in; kort daarna vertrokken wij naar Patna, waar 
wij ankerden, daar wij een geruimen tijd buiten het 
vaarwater aan den grond hadden gezeten. 

Den 3 scheepten wij zeer vroeg 35 kistjes, elk van 
5000 ropijen, met de noodige sauvegarde in; bij de 
afsraart was reeds geld en opium als vracht aan boord 
gekomen. Wij maakten hier veel haast, doch het hielp 
ons niet veel , want de stoomboot geraakte weder aan den 
grond, waarom wij de reis met het flat mét een klein 
zeil voor den wind voortzetteden , overtuigd dat de stoom- 
boot ons spoedig zou inhalen, hoewel wij niet zeker 
waren of zij, door haren meerderen diepgang, niet een 
der eilanden , welke alhier in de rivier liggen, zou moe- 
ten omstoomen, dewijl zij hier juist uit het vaarwater 
was. Een langen tijd daarna zagen wij eindelijk haar zwart 



212 

spoor in de lucht, en spoedig waren wij weder op sleeptouw. 

Patna ligt aan den zuidelijken oever van den Ganges , 
en doet zich, van de rivierzijde gezien, zeer fraai 
aan het oog voor. Verscheidene aanzienlijke gebouwen 
en schoon geboomte doen er een hoog denkbeeld van 
opvatten. De stad , het dorp of de gebouwen van Patua 
strekken zich 6 mijlen ver langs de zijde der rivier uit, 
en de plaats is sterk bevolkt. Er was hier weleer eene 
hollandsehe factorij en het non plus ultra onzer oost- 
indische compagnie. Veel manufacturen en salpeter worden 
van hier uitgevoerd. Patna is eene oude stad en behoort 
tot Bahar; tot hiertoe zijn de zendelingen van Alexander 
den Groote geweest. Men vermeent, dat dit de plaats is, 
waar het oude Palibothra was gelegen. 

Tegen den avond ankerden wij , na regt over een wrak 
te zijn gegaan, hetwelk ons echter geen nadeel deed. 
Het nemen der wendingen, daar waar het vaarwater korte 
draaijen noodzakelijk maakt , is niet gemakkelijk voor de 
vereenigde lengte van stoomboot en flat, wanneer men 
daarbij door een fiks tij wordt opgezet, gelijk hier het 
geval was. Bij eene dergelijke gelegenheid deden wij met 
het flat zulk een smak tegen den kant, dat ik minstens 
eenige lasteü aarde aan boord verwachtte ; gelukkig was de 
massa niet groot. 

Op den volgenden dag, des zondags den 4, gingen wij 
vroegtijdig weder vooruit; wij begonnen nu aan de 
zuidzijde van den Ganges eenige heuvelen te ontwaren 
en zagen , dat de grond steenachtiger werd» 

Ten 4 ure legden wij aan te Monghir, ?.lwaar wij . 
door de zorg en attentie van den Secretaris-Generaal 
Prinsep , een paket brieven ontvingen — die uit Holland 
waren van 18 Mei, 1837; — de brieven worden hier 



213 

uitsluitend en overal door voetboden overgebragt, Elke 
bode, die tot berging der brieven een lederen zak draagt , 
brengt dien tot aan de volgende post, waar een aiider 
er mede wordt belast; een dergelijke bode loopt steeds 
op een draf en houdt zich voor niets op. Wij hebben • 
er op onze palankein-reis dikwerf ontmoet en weinige 
posten ter wereld zijn zoo goed georganiseerd als hier 
het geval is. De brieven en couranten komen zoo ge- 
regeld aan als mogelijk is, en hoogst zelden gebeurt het , 
dat een tijger zich met hen bemoeid heeft. 

Wij verlangden Mongjiir te gaan bezien; reeds vroeger 
hadden wij vernomen, dat het eene schooue stad was, 
met sterke vestingwerken , vooral beroemd om hare 
bazar en de meubelen, die er worden vervaardigd. 
Shah Suja heeft Monghir, tijdens hij Onderkoning 
was van Bahar, veel versterkt, eerst tegen zijn vader 
Shah Jehan, later tegen zijn, broeder Aurang Zeb; 
hij had hier een schoon paleis, doch hield gewoonlijk 
zijn verblijf te Bahja MaBal, waar wij feter zullen aan- 
komen. De stad dagteekent van vroegen, ja, van zeer 
vroegen tijd, is schoon gelegen, aan de zuidzijde van 
.den Granges, welke hiét eene groote bogt maakt, zonder 
aan veel Verandering onderhevig te zijn, tóhoofde de 
grond steen- of rotsachtig is, waardoor bedding en 
boorden der rivier vastheid hebben. De roode muren der stad 
schenen ons op eengrooten afstand van de rivier gezien, die 
waarschijnlijk eene mijl zal hebben bedragen, zeer hoog toe, 
en zoo het ons ons voorkwam , min of meer in gothischen 
stijl gebouwd. Toen wij de stad eindelijk bereikten, was 
de grootste drukte op de bazar of markt reeds afgeloopen 
en wij zagen ons genoodzaakt het weinige , dat wij van 
Monghir hadden gezien , voor lief te nemen. 



214 

Met het aanbreken van den volgenden dag vertrokken wij 
weder; het vaarwater wordt alhier vermoeijelijkt door 
klippen, waarvan er twee boven water rijzen, die nit 
allerlei brokken schijnen zamengesteld en zoo zuiver 
• mogelijk gespoeld zijn , hetgeen waarschijnlijk is ver- 
oorzaakt door het afstroomend water, dat bij zijn ver- 
schillenden stand al de aarde er zal hebben a%evo^d. Men 
noemt ze de klippen van Jaqninara en Colgong. Op deze 
hoogte hadden wij geen loods aan boord; wij liepen dan 
ook des avonds aan den grond, de stoomboot ten minste , 
hetwelk zulk een hevigen schok veroorzaakte, dat de 
ketting van den vereenigingsbalk brak en onze plecht 
geheel werd opengescheurd en uit de naden geraakte. Na 
veel worstelens werden wij weder vlot en ankerden met 
den avond. 

Met het aanbreken van den volgenden dag gingen 
wij weder onder stoom. Wij passeerden eene zeer fraaije 
pagode, die op eene klip was gebouwd, hetgeen ons 
oog op eene aangename wijze verraste; er kwam vervol- 
gens eene uitstekende punt als eene kaap te voorschijn, 
die wel was begroeid, welk. een en ander ons met be- 
hulp der verbeeldingskracht een* tooneel van den Rijn 
voor den geest stelde. Ten 9 ure ankerden wij te Rahja 
Mahal, alwaar wij steenkolen moesten innemen. Terwijl 
sommige heeren al aanstonds ter jagt gingen, wendden 
wij onze schreden naar de ruïnen van het uitgestrekte 
paleis; te oordeelen naar de grootte en de ligging, 
moet het in der tijd een der schoonste paleizen zijn 
geweest. Het verloop van een paar eeuwen en de groei- 
kracht aan dit land eigenaardig, hadden hier intusschen 
een zonderlingen chaos doen ontstaan van boomen, 
planten en bouwvallen, waarvan sommige gedeelten van 



215 

muren en vloeren nog met inscriptiën prijkten, die er 
nog Tolkomen frisch uitzagen. Daar alles Mer verlaten 
was en ieder kon nemen, wat hem a^istond, d«ed ik 
mijn best om et ook wat van magfeig te worden, waairtoe' 
ieder mij op de bereidwilligste wijze die behulpzame hand 
bood; aUesr zat intusschen ïïog zoo* vast, dat wij' niet 
dan met groote moeite een marm^eoi plint of steen 
meester w^den, dien wij aan boord bragtemBet palieis, 
thans een kolenhok der Compagnie, heefil joist op den- 
kant der rivier gestaan; ie zwsyse inmren, ^<e dë zijmu- 
ren eï vaai hebben uitgemaakt, aijn« in het water geval* 
len en Hggem nog in d^ rivier. In de naJbijheid hiervan 
stond een zeer merkwaardige baniaii-bo(»n, die zeer oud 
was en derhalve geheel alleen eene soort van bosch uit- 
maakte; men weet, da;t deze boom behoort tot die soort, 
welke uit de takken wortels schiet naar de aarde, 
die, eenmaal grond gekregen hebbende, zelven een 
boom of stam worden en zich op die wijze uitbreiden. 
De banian-boom, ook burr genaamd, door de natuur 
aan deze landen geschonken^ strekt aan de bewoners 
gedurende' de groote hitte tot eene soort van natuurlij- 
ken zonnescherm. Deze boom, dien alle Hindoes min 
of meer godsdienstig vereeren,, wordl door ieder in 
hooge waarde gehouden, omdiat hij door zijne wijd 
uitgespreide, schaduwgevende takken, en door zijne duur- 
zaamheid, ZOO' hoogst nuttig» is. Hij wordt altijd bij 
tempels en pagoden aangepoot, en waar deze laatsten 
ontbreken, wordt onder zijn» groen loofdak dikwijls aan 
Brama geofferd. De boom wordt oud, ja, onberekenhwr 
oud daar de moederstam, zoodra de takken voedsel 
krijgen uit de wortelen, die zij naar de aarde hebben 
geschoten, uitsluitend zich zelven behoeft te voeden ; 



216 

de takken maken op die wijze voortdurend nieawe 
gtammen, die zich als in het oneindige voortplanten, 
waardoor men dergelijken boom niet oneigenaardig een 
levend en zigtbaar stamregister of patriarchalen boom 
zou kunnen noemen , waarvan het bestaan aan het altoos- 
durende grenst. Voor zoo ver mij bekend is, kan zijne 
vrucht door menschen niet worden genuttigd, doch de 
kleine, tersroode vijg, die hij voortbrengt, voedt apen 
en vogds in l^o. 

Een der meest beroemde boomen van deze soort groeit 
in Guzzurat op den oever der Nerbuddah en wordt 
Cubbeer burr geheeten; deze boom, ofschoon dikwijls 
door hooge vloeden geteisterd, beslaat met zijne voor- 
naamste stammen en takken een omtrek van meer dan 
2000 voet, terwijl de verspreide jonge takken, die nog 
geene wortelen hebben laten zakken, of zulks beginnen 
te doen, dien omtrek natuurlijk nog verwijden. Die 
boom is in Hindostan beroemd onder de beroemden, 
zoowel om zijne uitgestrektheid als krachtvolle schoon- 
heid; hij telt drie honderd vijftig voorname stammen, 
en indien de kleine of dunne stammen mede in bere- 
kening worden genomen, dan klimt hun aantal tot op 
drie duizend. Bij inlandsche feesten verzamelen zich 
meer dan zeven duizend menschen onder zijn koel, 
verfrisschend gewelf. 

Wij bragten hét des avonds tot digt bij de Bauga- 
rutti, welke rivier voorbij het voormalige dorp Hooghly 
loopt, waarvan zij den naam aanneemt; jammer dat zij 
thans te weinig water had, dewijl onze reis daardoor 
zou zijn verkort geworden en wij daarenboven Moor- 
shedabad, de oude hoofdstad van Bengalen, en Cossim-; 
bazar zouden hebben gezien. 



217 

Den 7 passeetde» wij de Bangarutti en geraakten 
aan den grond van des namiddags ten 3 ure tot 
's nachts half twtialf. Des avonds hadden wij onweder 
met regen, een eerste voorlooper van het kenteren van 
het saizoen. 

Den volgenden dag was het weder des ochtends nog 
betrokken, doch het klaarde echter weldra op. Ten half 
twaalf nre maakten wij te Colcommoii vast en namen er 
kolen in. Deze plaats ligt aan de Padda of Gerai , eene 
rivier of vaarwater, die verbazend kronkelt; hier bespeur- 
den wij reeds eb en vloed. De rivier wordt nu nog bog- 
tiger dan vroeger; bij eene der wendingen werden wij 
zoodanig tegen den kant geslingerd, dat de spaanders van 
het flat vlogen. De rivier of het vaarwater, — want zij 
zijn schier iederen oogenblik in een ander water, — loopt 
nu door Yessore, een voornaam indigo-district; allerwege 
prijken fabrieken aan de boorclen der rivier. Wij stoom- 
den dien dag — den 9 — laat door, ten einde Colna 
te bereiken, dat ons ten 11 ure gelukte, waar insgelijks eene ' 
der opvarende booten lag. Toen zij den volgenden mor-, 
gen vertrok, roeide ik haar na en werd ingewacht; ik 
wenschte namelijk, mijn agent, den heer Cockerell en 
den bekenden Baboo Dwakamath Tagore te spreken , 
die zich aldaar aan boord bevonden, bij welke gelegen- 
heid ik tevens afscheid van hen nam. De stoomboot 
was vol familiën, die naar Simlah en het Himalay a-ge- 
bergte vertrokken, ten einde er den zomer door te bren- 
gen. Men zegt, dat er geen schooner klimaat wordt ge- 
vonden dan Simlah, en hare omstreken in het algemeen , 
bezit, terwijl daarentegen gedurende datzelfde saizoen, 
in het lager gelegen Bengalen, groote hitte, regen en 
vochtigheid heerschen. Ik geloof, dat groote,. en vooral. 



218 

plotselinge afwisseling van temperatutur voo? de gezond- 
heid zeer nadeelig is; de levenswijze doet het overige. 
Thans gaan de Engelschen veelal naar 'het Himalaya--ge- 
bergte en ik wensch hartelijk, dat die gewoonte mees 
algemeen moge worden, waartoe de vaart op den Cbnge» 
tot een goed en aangenaam hulpmiddel kan strekken; 
uithoofde echter goed en kwaad dedits betrekkelijk is, 
worden er, naar ik heb gehoord, Engelschen gevondea, 
die voor hunne gezondheid uvt Bengalen naar Java 
gaan, verbeeld n, naar Java, dat ongezonde landi Ik 
moet er echter bijvoegen, dat ik hen nooit over J»v» 
hoorde spreken, zonder klagten te uiten, dat zij het 
hadden afgestaan, zonder den wensch te openbaren, 
dat zij het mogten herkrijgen, en dit gevoelen werd 
algemeen gedeeld. La hun oog is het thans reeds een 
gezond klimaat; naar hunne dastieke begeerlijkheid, 
die nooit voedsel geno^ heeft, zal het weldra onmis- 
baar zijn tot herstel hunner gezondheid ea voor hen, 
die het volkenregt op hunne eigene wijze, en waar zij 
kunnen, naar convenientie in praktijk brengen, wolf- 
den er altoos pretexten gevonden, — gelijk er thans k 
tort et i travers met de meeste onbeschaamdheid wOTden. 
verkondigd; men leze Mj voorbeeld de Sevue Britan- 
nique van December, 1852, n**. 12:. 

Colna is de laatste plaats, die mea aanidoet, alvorens 
Calcutta te bereiken, en Amr men nu d© Sunderbunds 
in moet, voorziet men zich van kolen voor eene reia 
van drie dagen. Wij namen 500 mounds in — een 
mound weegt 80 pond. — Met groote belangstelling 
doeg ik de navigatie gade, die wij dies morgens- va» 
den 10 aanvingen; ten 12 ure warea wij in de Sttn*- 
derbunds. In het bovengedeelte vindt men vele rijstvel* 



219 

den en ziet men niets dan een eentoonig, laag land; 
wij ankerden ten half tien ure, uithoofde van den 
zwaren mist, die opgekomen was, en bleven liggen zoo 
lang die aanhield. Wij hadden destijds volle maan, maar 
in dit saizoen heerscht hier dikwéïf een langdurige, zware 
mist, gelijk het geval was toen wij ons aldaar bevonden. 
Men wees ons den volgenden dag de plaats, waar een 
tijger de boot des iiachts had geattaqueerd, niettegen- 
staande zij vrij ver van den wal ten anker lag; hij 
wondde een officier en twee man, doch zag zich ver- 
pligt om, na gewond te zijn geworden, al zwemmende 
naar zijn territoir terug te keeren. Honger moet somtijds 
die tijgers tot eene woede vervoeren, die aan het onge- 
loofelijke grenst. Eene andere stoomboot, van haar anker 
geraakt zijnde, dreef tegen den wal en werd bij die 
gelegenheid door verscheidene tijgers te gelijk aan- 
gevallen, zoodat een twaalftal sipooy's, dat zich bij 
transporten van gdd gewoonlijk aan boord bevindt, een 
regulier gevecht had om de uitgehongerde tijgers van 
boord te houden. Wij hadden steeds onze geweren 
klaar, doch kr^en slechts een schot op een enkel hert. 
De afstand tusschen de eüanden is zeer verschillend, 
dan eens ligt eene. zee er tusschen beide, dders is de 
doorgang zoo naauw, dat men bezvraarlijk tusschen de 
takken der boomen door kan ; wij verloren op die wijze 
eenige onzer jalousien, die openstonden. Des nachts voeren 
wij een verkeerd kanaal in, dat echter vrij spoedig 
werd bemerkt. Ten 1 ure ankerden wij, uithoofde van den 
mist, welke er heerschte; ik moet hier echter bijvoegen, 
dat het mij bijna onverklaarbaar voorkwam, hoe men, 
zelfs Irij helder weder, den weg kon vinden in zulk een 
doolhof van eilanden , die uiterlijk zoo zeer op elkander 



220 

gelijken. Zoodra de mist het toeliet , gingen wij op den 
12 weder onder weg, vorderden goed en kwamen ten 4 
nre in de Channel creek en door dezen in de Hooghly, 
waar wij bij Cülpee ankerden. 

Den volgenden dag zetteden wij onze reis in den nacht 
voort naar Calcntta; ik had reeds orders naar boord van 
de Bellona gezonden om naar Sangor te gaan, doch 
men was niet verder gekomen dan bij Fort WiUiam , 
waar wij ons mede weldra bevonden. Het eerste dat mij 
trof, zoodra ik aan boord kwam, was dat het volk er 
zoogoed uitzag; het scheen- mij toe, dat zij allen een 
duim waren gegroeid. Nadat ik nog eenige orders had 
gegeven, keerde ik den 14 naar Calcntta terug, ten einde 
mijne gddzak^i te regelen. Den 18 kwam ik voor goed 
aan boord op de Bellona, die toen voor Kedgeree lag, 
ging den 19 onder zeil en met behulp eener stoomboot 
kwamen wij des avonds ten 8 ure op 8 mijlen van hét 
vuurschip; hier verliet zij ons en stoomde terug naar 
Calcntta, én nam tevens onzen Kapitein Caine mede, 
die ons tot hier had vergezeld, en zijne hoogst nuttige 
dienst als aide-de-camp bij Zijne Koninklijke Hoogheid 
eindigde, welke betrekking hij met evenveel ijver als wel- 
willendheid had vervuld ; steeds heefk hij door zijne vrolijk- 
heid, kunde en onvermoeidheid, ons de reis nuttig en 
aangenaam gemaakt en. mij de duurzaamste gevoelens 
van achting en vriendschap ingeboezemd. 

Toen wij ons ten 10 ure in de nabijheid van het 
vuurschip bevonden, werd onze loods afgehaald en was 
onze communicatie met HindostaE geëindigd ; de wind 
was zuidwestelijk en mijne bestemming naar Madras 
zijnde, schikte ik de koers derwaarts naar omstan- 
digheid. 



221 



Na mijn vertrek het hoogst regehnatige zeeleven weder 
aangevangen hebbende, stelde zich natuurKjkerwij ze voor 
mijnen geest al hetgeen ik in Bengalen had gehoord en 
gezien, waardoor tevens de indrukken werden verleven- 
digd, die eene gelijksoortige reis, voor korten tijd op 
Java gedaan, bij mij had achtergelaten; ongemerkt rezen 
daardoor denkbeelden in mij op, die vooral hunnenoor- 
sprong hadden in, en tot rijpheid kwamen door eene 
vergelijking der betrekkelijk gesproken gelijksoortige 
landen , welke ik beide zoo kort geleden had bezocht! 
Ofschoon overtuigd dat godsdienst en klimaat, meer dan 
andere oorzaken, invloed uitoefenen op de zeden en 
gewoonten van volken, het eigenaardig karakter er aan 
geven, had ik tusschen Javanen en Hindostaners , 
als afstammelingen van Hindoes, Budhisten, Moham- 
medaiien, of van gemengde afkomst dier secten, beide 
in tropische landen gevestigd, grooter overeenkomst 
verwacht , dan er , naar mijn gevoelen , inderdaad tusschen 
hen bestaat. Hetgeen Jacquemont in de aangehaalde woor-. 
den op bladz. 51 zegt omtrent Hindostan, geldt nog met 
meer kracht omtrent Java; weUigt dragen mijne op- 
merkingen te zeer het karakter van oppervlakkigheid , 
zijn mijne oordeelvellingen, ten gevolge daarvan, misschien 
gewaagd te noemen, maar te vergeefs zoek ik bij hen 
naar die overeenkomst, welke een gemeenschappelijken 
oorsprong der godsdienst aanwijzen (1) — van de vruchten , 
er door voortgebragt, spreek ik niet. In Hindostan ver- 



(1) Het is er even zoo mede als met de christenen alhier; zou 
een belijder eener vreemde godsdienst het bestaan van een gemeen- 
schappelijken oorsprong vermoeden tusschen de christenen van 
Bome en de protestanten ? 



222 

toont de godsdienst in hare uiterlijke plegtigheid meer 
oorspronkelijkheid dan op Java. Men vindt op Java 
Missigiets,maarde grootsche tempels met hnnne minareh's 
heb ik er nergens ontmoet en wanneer men mij zeide : dat is 
een islamsch of een hindoesch dorp , heb ik dat onvoorwaar- 
delijk aangenomen , zonder dat ik eenig uiterlijk verschil 
tusschen die beide kon waarnemen. Het islamismus is op 
Java door priesters ingevoerd en minder krachtig dan in 
Bengalen, waar het tevens door eene kern van tartaarsche 
Musulmannen is gevestigd geworden. Nergens heb ik op 
Java den God en huisgod van den Hindoe — het stuk steen, 
waarvan op blz. 51 is gesproken, — gezien; van kasten- 
verdeding, indien die bestaat, heb ik bij hen nimmer 
iets waargenomen, behalve den aristocratischen geest 
alle volken eigen. Moge dit nu eenig verschil daarstel- 
len — daargelaten de oorzaken, die zulks doen geboren 
worden , bestaat er mede verschil uit anderen hoofde — 
er zijn ook punten van overeenkomst aan te wijzen. Zij 
hebben met elkander gemeen: de kinderlijke liefde en 
gehechtheid, waarmede zij offeren aan voorvaderlijke ge- 
woonten, het diep besef van ondergeschiktheid aan hunne 
opperhoofden, weinige behoeften, luiheid, diefachtigheid 
en eene soort van aangeboren welvoegelijkheid, ten ge- 
volge waarvan in die landen nimmer het oog of het oor 
wordt beleedigd door vuile tooneelen of zedelooze taal, 
waardoor men zelfs in de hofstad van ons land , bij zooveel 
hooger beschaving , enz., bij iedere trede wordt gekwetst. 
Groot daarentegen is het onderscheid, dat bij hen wordt 
waargenomen wat betreft het gevoel van eigenwaarde, aan- 
geboren trots of hoedanig men het verkiest te noemen, want 
hoezeer de Javaan zeer ondergeschikt is aan zijne meerderen, 
hen trouw dient, zij zuUen zich wel wachten hem te slaan 



223 

of te schelden, "wiUen zij zijne wraaklust niet gaande 
maken; dit zit zoodanig in het bloed, dat iedere 
Javaan steeds gewapend is. Dit vindt men bij den 
Hindostanerniet, wiens lijdzaamheid mij somtijds onver- 
dragelijk was. Zoo de kastengeest hierbij iets afdoet, 
heb ik bij lederen Javaan ten minste de kris (1) gevon- 
den, terwijl ik den Hindoe, uitgenomen de soldaten, 
nimmer gewapend heb gezien. Dit onderscheid, om van 
geene andere afwijkingen te gewagen, is reeds voldoende 
om aan i% toonen , dat beide landen niet op eene en 
dezelfde wijze kunnen worden bestuurd, dan voor zoo 
verae hunne verschillende geaardheid en volksopvoeding 
hierbij in het oog worden gehouden. 

Hier boven zeide ik, dat er zulk een merkbaar on- 
der schdkl bestaat in de uiterlijke plegtigheden , waarmede 
in Hindo^tan en op Java de godsdienst wordt gevierd; 
dit is ^venzeor het geval met eene andere maatschap- 
pelijke instelling, wdke in beide lajiden gedeeltelijk op 
het godsdienstig beginsd rust. Ik bedod hier de instel- 
ling van den adel. Bij de Mohammedanen bestaart; geen 
erfelijke adel, zij kennen die niet. Alle onderschei- 
ding, alle aanzien en magt behooren aan de tijddijke 
waardigheid, waarmede men is bekleed of de betrekking, 
die men vervult, derhalve steunen invloed en magt op 
verdienste of gduk. Dit is weleer de kracht of het ont- 
wikkeUngs-vermogen geweest van alle mohammedaansche 
sectai , die in dat opzigt met elkander overeenkwamen. In 
Constantinopel zelfs , waar de afstammdingen van Othman 
ten hoogste werden vereerd, ging die eerbied toch niet te 
ver; het is bekend, dat de oudst.e van het geslacht 



(1) Volgens Raffles heeft een der eerste Hindoevorsten het 
dragen der kris ingevoerd. 



224 

van Othman de naaste tot de kroon (1) was en geens- 
zins de oudste zoon des Sultans. Ten einde nu toch 
slechts ^^ne Ujn te houden en het getal pretendenten 
niet te vergrooten, werden vroeger de kinderen der zus- 
ters en broeders des Keizers bij de geboorte geworgd 
en alzoo eene pépinière gehouden uit des Sultans zonen. 
Deze insteUing, in verband met hunne opvoeding sedert 
Soliman IE, heeft menigmaal het geslacht van Othman 
in gevaar gebragt van uit te sterven, en tevens mede- 
gewerkt om het aantal prinsen en prinsessen zeer te 
verminderen. Deze Keizer is, zoo ver ik weet, de eerste, 
die daarvan is afgeweken, en Turkije gaat, gelijk in 
zoo vele andere opzigten, vooral sedert de uitvaardiging 
van den Hatti sherif van Gulhana, eene andere toekomst 
te gemoet. Twee van 's Keizers zusters zijn gehuwd met 
Pacha's, die sl^ zijn geweest; de beruchte Groot-vizier 
Cosrew Paeha is mede slaaf geweest , en zulks doet dMx 
te lande niets ter zake. Ook in Hindostan was dergelijk 
beginsel aangenomen; ook dtór gold geen regt van 
eerstgeboorte , zoo als men in de vorige bladen bij troons- 
opvolgingen reeds eenige malen heeft gezien. Welke ook 
de maatschappelijke rang was, dien men bekleedde, hetzij 
die van Vizier, Onderkoning of anderszins, alles was perso- 
neel, alleen het vermogen, dat men had verworven, kwam de 
kinderen te stade in het verkrijgen van meer of minder 
aanzien , gelijk overal het geval is > maar bij den dood 
van een omrah of groote traden zijne kinderen weder 
in het niet terug. 

Wel heeft de geestelijke adel der Braminen sedert de 
laatste 1000 jaren bestaan, wel bezitten zij naauwkeurige 



(1) Tot het hoofd der natie, Sultan, Shah of Padishah. 



225 

geslachtregisters 5 maar die adel was geheel verschillend 
in werking en pretensie van den adel op Java, die er 
om zoo te zeggen grondwettig, stellig althans door 
overlevering en in het bloed bestaat, goed is afgebakend, 
welks titels naauwkenrig zijn bepaald en waaraan men 
sterk is gehecht; deze adel maakt er als het ware eene 
staatsmagt uit, hetgeen in Hindostan niet het geval 
is. En of nu die adel de fait of de courtoisie bestaat , 
hij is er even sterk, heeft gelijken invloed als of hij 
grondwettig, erfelijk was; feodale beginselen bestaan, 
worden er ruimschoots in toepassing gebragt, ja, in meer- 
dere mate dan in eenig land ter wereLd, gelijk onder 
anderen blijkt in de taal van de meerderen tot de min- 
deren en omgekeerd, en in de menigvuldige plegtigheden , 
waarmede op Java alle regerings- en hofzaken worden 
behandeld. Hoe zulks in verband met het islamismus. en 
de oorspronkelijke godsdienst is ontstaan ,. zou ik niet 
kunnen verklaren. Mogelijk is het, dat ik dwaal, dewijl 
schijn zoo ligt bedriegt, maar het is mij zoo voorge- 
komen. 

Wat den staatkundigen toestand der beide landen be- 
treft, ten dezen opzigte wordt meer overeenkomst tus- 
schen beiden waargenomen. Het eerste punt van over- 
eenkomst is de wijze, 'waarop die landen in het bezit 
zijn geraakt hunner europesehe verwinnaars; — het 
tweede punt van overeenkomst wordt opgemerkt in de 
steeds voortdurende ongeschiktheid dier volken om een 
eigen bestuur te hebben. 

Billijkerwijze zou men mogen verwachten, dat ik hier 
liet volgen beschouwingen over het bestuur der beide 
landen, vq^-gelijkingen daaruit getrokken. Ten dezen op- 
zigte wensch ik mij te bepalen tot het mededeelen van 

15 



226 

eenige denkbeelden, die geheel en al zijn gerond op 
ondervinding en overtuiging; van de andere zijde acht 
ik het overtollig in het breede nit te weiden over den 
toestand, de roering en andere aangelegenheden, dier 
beide landen, onderwerpen, die door zoo veel kundiger 
mannen grondig zijn behandeld en in het licht gesteld, 
uit welke bronnen ieder de verdschte kennis kan put- 
ten, ten einde zich inzigt in die zaak te verschaffen en 
er zijne overtuiging op te vestigen. 

De wijze, waarop die landen in het bezit zijn geraakt 
of wingewesten zijn geworden hunner tegenwoordige be- 
heerschers, dit is geheel en al een natuurlijk gevolg van 
de aanraking, waarin zij zijn gekomen met die volken. Van 
de vroegste tijden tot op den huidigen dag moet in hunne 
verdeeldheid, onbepaalde of betwiste erfopvolging de oor- 
zaak hunner staatkundige zwakheid worden gezocht en 
in hun onvermogen om zich zelven te besturen, welke 
zwakheid zoodanig is, dat eene geringe europesche 
magt, doch sterk door eenheid, en sterker nog door 
veerkracht en vermetelheid, voldoende is geweest om 
diehonderde millioenen menschen, huns ondanks, onder 
een vreemd, ja, despotiek bestuur te brengen. Zoo ergens 
ter wereld een despotiek bestuur mag bestaan, is zulks 
hier het natuurlijkst, dewijl het uitgaat van den ver- 
winnaar, en welk despotisme voor de massa der bevolking 
niet slechts voordeelig is, maar het steeds zal blijven, 
en dat oneindig beter is dan zij van geslacht tot ge- 
slacht hebben gekend onder eigene souvereinen, brami- 
nen, priesters, hoofden van welken naam ook. In den 
volsten zin des woords werd daar bewaarheid : // que Ie 
malheur des peuples faisait la grandeur des yois." Zou- 
den bij hen, onder eigen bestuur, veranderingen ten 



227 

dezen opzigte kunnen ingevoerd worden, nadat dergelijke 
stand van zaken geduïende bijna 1000 jaren heeft be- 
staan, nadat zij gedurende 2> ^ S eeuwen in naauwe en 
onmiddellijke aanraking zijn geweest met meer beschaafde 
volken? En wat is het gevolg geweest dier aanraking, 
der ondergane beproevingen, der verkregen ondervinding? 
Welken invloed heeft zulks uitgeoefend op die verschil- 
lende volken, hetzij bengaalsche Hindoes, bengaalsche 
Mohammedanen, Paria's of javasche Hindoes en Moham- 
medanen? Moet bij ons, ondanks ons zelven en in 
gemoede de overtuiging niet gevestigd zijn, dat zij verre 
van gelijken ^red te hebben kunnen houden met den 
vooruitgang, die bij ons heeft bestaan, in tegendeel in 
dit opzigt op gelijke hoogte als vro^r zijn gebleven, 
niettegenstaande den krachtdadigen invloed, welke het 
voorbeeld te weeg brengt, en dat toch hebben zij in elk 
geval gehad, sedert zij met ons, met ons ook alsChris- 
nen, in aanraking zijn. 

Willekeur, ja, slavernij, hun door godsdienst, wet- 
ten en gewoonten van de geboorte af ingeprent, waar- 
naar ziel en Kgchaam zijn gebogen, is voor hen eene 
tweede natuur geworden, en geven hun geen regt iets 
beters te verwachten van hunnen verwinnaar. Het volk 
had met zijne Radja's , priesters, brahminen , niets gemeen , 
dan de verpligting om hen te dienen met goed en bloed. 
Zij hebben dus hunne verwinnaars met een onverschillig 
oog zien optreden, en gewillig het hoofd gebogen voor 
hunne hoogere zedelijke hoedanigheden.'' Deze hoogere 
hoedanigheden, deze meerdere voortreffelijkheid, die wij 
aan onze beschaving door de godsdienst verschuldigd 
zijn, het zoogenaamde prestige, dat wij inboezemen, dit 
moet bovenal worden gehandhaafd , zoo wel in het belang 



228 

van deu heerscher als van den beheerschte. Hierdoor is 
het, dat Engeland en ook wij, betrekkelijkerwijs gespro- 
ken, met zulk eene geringe magt voortdurend onze 
opperheerschappij in die landen kunnen behouden en 
handhaven. Het zijn beide verwonnen landen, beide 
moeten het nog eeuwen lang blijven, uit den aanleg en 
den drang zelven der naenschelijke natuur. Voor den 
verwinnaar, die niet kan, noch mag terugtreden, is den 
weg aangewezen, dien hij moet bewandden; bestendig 
moet hij zijne meerderheid toonen , zijne regtvaardigheid 
aan den dag leggen in de bescherming, die hij verleent, 
en zorg betoonen voor zijne verwonneliigen. Met ge- 
huichelde menschlievendhéid óf valsche staatkunde ver- 
anderingen in hunnen maatschappelijken toestand te 
weeg te brengen, zijn slechts halve of onvruchtbare 
maatregelen te achten. Zoo die veranderingen echter 
volstrekt en onvoorwaardelijk moeten doorgedreven, of 
door een hoog , edel, maar fanatiek beginsel voorgeschreven 
worden, zal men van zelven de zwarigheden ontmoeten , 
die de invoering er van in den weg staan, want de 
eenige, de beste weg, waar langs die veranderingen 
kunnen worden tot stand gebragt, is de weg der waar- 
heid, het eenige middel is de godsdienst, maar de 
vruchten er van kunnen slechts rijpen door langdurig- 
heid van tijd en óok dit gaat met tallooze, zoo niet 
onoverkomelijke zwarigheden gepaard. Indien wij hen 
Christenen tot voorbeeld moeten stellen, Christenen vol 
heerschzucht, hebzucht, eigenliefde en trots, na eene 
vorming van achttien eeuwen, indien wij ons* als de 
zoodanigen aan hun eenvoudig oordeel doen kennen, 
indien wij ons blootstellen, dat eene nadeelige ver- 
gelijking kan worden gemaakt tusschen onze leer en 



229 

onzen wandel, wat hebben wij dan van dien kant te 
wachten ? Maar wanneer zij nog bovendien hebben 
geleerd leeraren dier godsdienst te schatten naar hnn 
gedrag, wanneer de weinige eenheid dier leeraren 
hun onbegrijpelijk voorkomt, waarvan de een hun- 
den bijbel ter hand geeft, terwijl de andere, de le- 
zing er van verbiedt, hoe zal men dan verwachten, 
dat zij liefde, eerbied, genegenheid opvatten voor 
ons geloof of zelfs voor de beschaving, die er op rust. 
Wanneer wij weten hoe zij eeuwen lang aan hunne 
begrippen en godsdienst zijn gehecht, hoe het geloof 
bij hen in het bloed is voortgeplant, hoe kunnen wij 
met eenigen grond verwachten, dat hunne herschepping 
van dien kant eene gunstige zijde zal aanbieden, een 
werk van korten duur onder al de moeijelijkheden, ja, 
schier onoverkomelijke zwarigheden, die er onafscheide- 
lijk aan zijn verbonden. En al wordt er hier en daar 
een gedoopt of een zieltje gewonnen, wordt hij dan 
door dien doop beter staatsburger, landgenoot en Chris- 
ten? Laat ons van onze eigene christelijkheid thans 
eenige oprégtheid, eenige waarheidsliefde afv^ergen in de 
beantwoording dezer vraag: Bezitten wij Java om zijne 
bewoners tot Christenen, tot goede, gelukkige menschen 
te maken ? — in elk geval toch slechts Christenen gelijk 
wij zelven zijn — of is het niet de eenvoudige waar- 
heid, dat, indien wij zulks trachten te verkrijgen, wij 
het doen in ons eigen wel begrepen belang en voordeel ; 
is het niet de waarheid, dat wij Java noodig hebben 
voor ons staatkundig bestaan in Europa, nu wij door 
vroegere regeringen in een toestand zijn gebragt, dat 
ens eigen bestaan afhankelijk is geworden van het be- 
houd van Java? Laat ons daarnaar alles regelen; laat 



230 

óns trachten te behouden, hetgeen wij hebben en ons 
sterk maken door de krachten en middelen, die ter 
onzer beschikking staan. 

Ik heb durven zeggen, dat wij achttien eeuwen heb- 
ben noodig gehad om tot dien ohristelijken toestand te 
geraken, waarin wij ons thans bevinden, welke toestand, 
in vergelijking van dien der eerste Christenen, veel 
meer zoogenaamde beschaving vertoont dan echte chris- 
telijkheid. En wat is er niet voor gezwoegd, wat zijn 
*s menschen pogingen tot heden niet ijdel geweest, en 
toch zal eenmaal de dag aanbreken, waarop alle knie 

zich buigen zal voor den Heer ! maar wanneer? 

en wij, die overtuigd zijn, dat alles door Hooger hand 
wordt bestuurd, die in deze achttien a%eloopen eeuwen 
zoo dikwijls teruggang kunnen waarnemen en nog dage- 
lijks met ergernis aanschouwen, moeten wij niet tevens 
vertrouwen, moeten wij ons niet overtuigd houden, dat 
het groote voorbereidingswerk mede door Hooger hand 
zal worden bestuurd, dat aUe overdreven regtstreeksche 
voortgang, naar onze bekrompen begrippen, meer pleiten 
voor ons ongeduld dan voor onze rede. Door lijden is 
de Heiland zelf later verheerlijkt, en gelijk het mensch- 
dom in het algemeen veel heeft moeten lijden om tot 
de christelijkheid te kunnen geraken, welke wij tegen- 
woordig bezitten, zoo zal het menschdom nog veel 
moeten lijden , alvorens zijne verheerlijking alge- 
meen of tot waarheid zal zijn geworden; die oogen- 
9chijnlijke hardheid leert ons toch de godsdienst zelve, 
want in welken staat of stand de mensch geplaatst is, 
hetzij hij Vorst of slaaf zij , beide laden de verantwoor- 
delijkheid op zich, de een van zijn schepter, de andere 
van zijne boeijen , en hierin ligt de troost des Christens 



231 

en van deu meBsch in het algemeen, dat een volmaakt 
regter hem zal beoordeelen! 

Keeren wij tot ons meor practisch ten-ein terug. Wij 
mogen ons verblijden in eene menigte gebeurtenissen, 
vooral tot deze tijden behborende,die, naar ons eenvou- 
dig oord^l en gevoelen , een sterken straal van hoop doen 
doorbKnken, welk vooruitzigt op geschiedkundige gronden 
steunt y en er door bevestigd wordt. Tot deze gebeurtenissen 
behooren onze vestiging en uitbreiding op Java en in den 
oosterschen archipel , die der Engelscben in Azië , waar het 
licht des christendoms, nu eenmaal ontstoken, hoewel 
nog dof en flaauw, te eeniger tijd, hetzij vroeg of laat, 
met electrike helderheid zal schijnen. De onderneming, 
welke de Amerikanen tegen Japan beoogen , zal daartoe 
van hare zijde bijdragen; maar bovenal kan e^ zal daartoe 
krachtdadig medewerken de val van het ten ondergang 
neigende rijk van Mohammed, wdks ondergang die van 
zijt geloof in zich sluit, dat kracht , luister en magt 
te gelijk verliezeBjde,van alle kanten aangevallen, onder- 
mijnd en in aanraking met Christenen, zoowel in Turkije 
zelf als in Azië, Algiers, Java en in den oost-indischen 
archipel, de val van dat rijk moet van hoog belang 
worden geacht in de groote wereldzaak des christendoms 
en der beschaving. Want heeft het christendom en de 
beschaving, naast het bijgeloof^ door heerschzucht er in 
gebragt en gevoed, grooter geesel en krachtdadige 
bestrijder gehad dan de Mohammedaan? Ik geloof 
het niet. 

Onder deze verblijdende gebeurtenissen behooren, zoo 
zeide ik hier boven, onze vestiging en uitbreiding op 
Java en in den oost-indischen archipel Wij hebben beide 
de eer en het geluk door onze meerderheid aldaar boven 



232 

den oorspronkelijken bewoner uit te blinken ; wij hebben 
het onschatbaar voorregt in de groote wereldzaak mede 
te zijn geroepen tot het vervullen eener gewigtige rol -^ 
en dat alles onder het genot van vele stoffelijke vóor- 
deelen. Uit welk oogpunt men Java ook moge beschou- 
wen , hetzij wij daarbij den blik vestigen op zijn rijken 
bodem, op het goedaardig karakter der bevolking, op 
den aristocratischen geest, die er in het bloed zit, op 
de regten, welke wij er op hebben, of om den wille van 
het christelijk voorbeeld, dat wij geroepen zijn hen te 
geven, Java is en blijft de schoonste parel aan onze 
kroon, die tevens het diepst is gevat in het bloed onzer 
voorvaderen. Op dit punt zal er in het algemeen wel 
eenstemmigheid heerschen; — minder is men het eens 
over het beleid van bestuur en de verchristelijking , en 
inderdaad ik geloof dat het, met den thans heerschenden 
volksgeest, moeite zal kosten om een beleid daar «te 
stellen, geUjk door de omstandigheden werkelijk wordt 
gevorderd, namelijk, een goed practisch en toch zedelijk 
beleid, want maar al te dikwerf verlaat men den eenvou- 
digen, natuurlijken weg. Ik voor mij zeg openhartig 
mijn gevoelen, en verklaar rond weg, dat, naar mijn 
oordeel , het geluk van Java , — in verband met ons geluk 
en voordeel voor als nog, in verband met het bestaand com- 
promis en met de hoogte , waartoe onze en hunne beschaving 
is geklommen, dat het geluk van Java alleen kan worden 
bevorderd door de handhaving van een autócratiscA bestuur 
aldaar — dat niets daarop nadeeliger invloed kan uitoefenen, 
dan den Javaan , te regt of te onregt , het vertrouwen op 
dat bestuur te ontnemen, want dit vertrouwen eenmaal 
verloren zijnde, zou zelfs een volmaakt bestuur daar 
magteloos zijn, — en dat zonder dit vertrouwen geen 



233 

bevredigend resultaat wordt verkregen, wat betreft de 
beschaving, de verlichting of de verchristelijking der 
bevolking van dat schoone land ! (1) 

.Ik wil hier nog bijvoegen, dat ik op mijne reizen 
dikwerf in aanraking ben geweest met zendelingen, vooral 
met de heeren Swart, Reeder en Hermans op Celebes, 
die door leer en wandel ongeloofelijk veel goeds hebben 
gesticht in deMenehasse; ditzelfde mag worden gezegd 
van de zendelingen in Moa en elders, wier namen mij 
nu niet te binnen komen. Ik heb hunne kerken en 
scholen bezocht en heb verbaasd gestaan over hetgeen 
ik zag en hoorde. Geef een gezang op, zeide eens een 
dier heeren; ik deed zulks en terstond werd het door 
een zestigtal aanwezige kinderen in het maleisch en uit 
het hoofd gezongen en wel even goed, zoo niet beter 
dan men het in ons land in vele kerken uit het gezang- 
boek doet. Het gedrag der bevoDdng was kinderlijk, 
zacht en goed ; een dergelijk gunstig resultaat was ver- 
kregen, doordien de bevolking van deze oorden schier 
buiten alle aanraking met die van andere streken was 
gebleven. Maar het waren daarom nog geene Christenen, 



(1) Het zij verre van mij, dat ik onze voorvaderen iets te laste 
zou willen leggen bij de menigvuldige wonderen door hen verrigt 
tot het verkrijgen dier bezittingen. De goedaardigheid van het 
nederlandsche karakter , zoo in overeenstemming met dat der 
Javanen , heeft misschien het meest bijgedragen tot de bevestiging 
van hnn gezag in die bezittingen en hun rustig verblijf aldaar. 
Maar in het belang der verchristelijking hebben zij gedwaald ^ door 
tot de Javanen af te dalen , in plaats van hen , door hunne meer- 
dere beschaving en christelijkheid, tot zich op te voeren. Dit liet 
zich vroeger zeer duidelijk bespeuren in het aannemen van de 
javasche kleed.erdragt, van hnisselijke en andere gebruiken, zoodanig 
dat sommigen zelfs de moedertaal hadden vergeten. Deze époque 
is thans insgelijks voorbij, maar heeft natuurlijk beschaving en 
vooruitgang in den weg gestaan. 



234 

veel mindei waren het onze landgenooten geworden 
uit een staatkundig oogpunt beschouwd. Die menschen 
daar hielden veel van de zendelingen en van de enropesche 
autoriteiten, maar elke goede bejegening zou aldaar het- 
zelfde gevolg hebben gehad. Eene groote en algemeene 
klagtder zendelingen was deze: dat naar mate de kin* 
deren menschen werden en dus de scholen moesten ver- 
laten, om plaats te maken voor anderen, alle zaden des 
christendoms, vroeger ontki^nd, al aanstonds weder 
verstikten, en het oude bijgeloof au galop er weder 
inkwam als ware er niets gedaan. Het waren dus 
papegaai-christenen. 

Ik wil hiermede niet beweren, dat zendelingen of 
geestelijken niet hoogst nuttig kunnen zijn, dat het 
beginsel niet goed is; dat, indien er bekeering en be- 
schaving komen moet, die niet op deze wijze moet 
geschieden, volstrekt niet, maar het is, naar mijn oor- 
deel, niet in overeenkomst met ons eigen toestand in 
die landen; wij behooren zelven eerst christelijkheid in 
onzen wandel aan den dag te leggen, het voorbeeld, de 
beste en meest afdoende les, moet werken, wij behooren 
zelven eerst Christenen te zijn, alvorens wij Christenen 
kunnen vormen, want het is niet genoeg te roepen: 
Heere! Heere! Ik houd mij overtuigd, dat, indien er 
geene andere zendelingen of dominé's werden heenge- 
zonden dan dezulken, die doordrongen zijn van echt 
christelijke deugden, die geroepen mogen worden geacht 
tot het vervullen dier hooge en schoone taak, ook dan 
nog hunne vereenigde krachten eeuwen lang zullen gevor- 
derd worden , alvorens die volken op het standpunt zullen 
gebragt zijn , waarop wij hen zouden wenschen te zien en 
waarop wij zelven zouden behooren te staan. 



235 

Als volk zijn zij, wat hunne opvoeding betreft, nog 
in de eerste jeugd ; gering is hunne zedelijke ontwikkeling 
en veel tijd zal er derhalve nog verloopen, alvorens zij 
in staat zullen zijn den waren geest van het christendom 
te kunnen bevatten ; dat is mede het geval ten opzigte van 
de meeste onzer maatschappelijke instellingen. Hen hiertoe 
voor tebereiden, zou legers van zendelingen vereischen en 
daarenboven eene krachtige hand , die hen gebiedend leerde 
kastengeest, gewoonten, eerbied voor hunne landsover- 
heden af te leggen. Dit alles behoort eerst te worden 
uitgeroeid en deze taak is verre van gemakkelijk, want 
ofschoon de oostersche glans aller oostersche souvereinen 
bijna geheel en al is verdoofd, houden de overwinnaars in 
beide landen , door het pensioneren der souvereinen, nog- 
thans zelven het beginsel levendig , zoo zij het door het 
pensioneren zelfs niet aanvuren ; zoo lang toch de oor- 
spronkelijke souvereinen bestaan, blijft tevens de hoop 
bestaan op herstel en herlevendiging hunner nationaliteit, 
beide als godsdienst en als volk, maar tevens blijft er 
niet slechts gevaar bestaan van optand tegen ons gezag, 
de kiem bUjft aanwezig van onzen volslagen onder- 
gang aldaar. (1) 

Het is intusschen klaarblijkelijk, dat er een groot 
eompromis bestaat, i&t nogtans door onze nieuwerwetsche 
Las Casassen willens of uit onwetendheid wordt voor- 
bijgezien, waardoor hun heilige ijver in een onstaatkundig 
en hoogst gevaarlijk dweepen verandert. 

(1) De Regent van Bezoeki, wel bekend op Java, zeide ray 
woordelijk het volgende: „Wij hebben het zeer goed thans en 
„kennen onze positie. — Wij zijn magtig genoeg om al uwo 
„ landgenooten in éénen dag nit Java te jagen. — Maar wat zon- 
„dcn wij er bij winnen. Wij zouden ons onderling verschearen en 
„ vernielen. " Avis au lecteur. 



236 

Naar mijne overtuiging is niets beter geschikt tot 
het behoud dier kostbare bezittingen, tot bevordering 
van het geluk en de beschaving der verwonnen volken, 
dan een krachtig bestuur, waarvan de ondergeschikten 
waardige dienaren mogen genoemd worden, die, de ge- 
bruiken en bijgeloovigheden der verwonnen volken eer- 
biedigende, hen allengs tot bewondering leiden van het 
gevestigd gezag, hen tot dankbaarheid stemmen door 
regtvaardigheid en zachtheid van bestuur. Dan kan de 
invloed van dien geest, door den tijd versterkt, daartoe 
medewerken, zoodra door regtvaardige belangstelling het 
vertrouwen op dat bestuur en de aanhankelijkheid aan 
hetzelve als het ware in het bloed zijn overgegaan , ö^^ 
zijn geworden. Eerst behoort de maatschappelijke of 
staatkundige verbroedering, — die van het stoffelijk be- 
lang, — tot stand te worden gebragt, en daarna de 
christelijke verbroedering, die later hand aan hand tot 
rijper ontwikkeling komen. 

Mijn verblijf in Indië, en vporal in Bengalen, heeft 
mij van alle eutopiën omtrent kolotiaal bestuur genezen, 
en zulks is alléén te weeg gebragt door den eenvoudi- 
gen , praktischen gang van het bestuur aldaar. Ik erken 
het, beschaving en geest des tijds moeten gehuldigd 
worden, behooren te volgen, maar ik zie die niet voort- 
vloeijen uit eigen verde^heid, daar waar eendragt zoo 
gebiedend wordt gevorderd, ik zie die evenmin voort- 
vloeijen uit het slecht werkend voorbeeld van gebrek 
aan ondergeschiktheid en het allerminst uit het onge- 
duld naar eene te vroege of ontijdige emancipatie in 
het godsdienstige en in het maatschappelijke, of liever, 
door aan die volken eene godsdienst op te dringen, 
hen maatschappelijke regten te willen geven, die zij; 



237 

noch kennen, noch begeeren, noch bevatten kunnen. 
De* geschiedenis, die rijke bron en steun voor eigen 
ondervinding, Kgt voor ons open. (De lezer verlevendige 
zijne herinnering een oogenblik bij die bladen, welke 
ons het verlies van Brazilië leeren.) Java heeft altijd 
in dezelfde betrekking tot ons gestaan, gedurende al 
onze groote staatsverwisselingen. Nimmer echter, ik 
mag dit gerusteUjk zeggen, was het bestuur zoo krach- 
tig door eenheid; althans kon en moest het zoo krach- 
tig zijn als thans , nimmer was onze toestand zoo goed 
a%ebakend als thans en welke vruchten zijn wij op 
het punt geweest van er gedurende de laatste vier h, vijf 
jaren van in te oogsten. En wat wordt er door ideologen 
al niet gedaan en geschreven om ons gezag te vermin- 
deren tot eigen verlamming, welke pogingen worden 
niet in het werk gesteld om het prestige geheel te doen 

wegvallen , en waarom ? om ten koste van het geheel 

eenige ijdelheid te bevredigen, zich over eene te leur ge- 
stelde hoop te wreken, of chimères na te jagen. Hoe dik- 
werf wordt op Java het bestuur van Daendels en zijne 
nagedachtenis niet ingeroepen? En inderdaad die groote, 
doch miskende man, verlaten en slechts steunend op de. 
hulpmiddelen door zijn eigen genie daargesteld, heeft 
meer goed gedaan aan het moederland, aan alle opvol- 
gende besturen op Java, aan Java zelf, dan alle dominés 
en politieke betweters in Nederland en op Java te 
zamen genomen ooit hebben gedaan, indien het tegen- 
deel soms daarenboven niet klaarblijkelijk is geworden. (1) 



(1) Ik heb op Madara den Panambahan yan PamakaAsan gekend , 
die het als zijn hoogsten eertitel boiBchoawde aide de camp van 
Daendels te zijn geweest. Daendels bevond zich in een geheel bui- 



238 

Zoo lang het er nog zoo verre van verwijderd is, 
dat volmaaktheid schem^ aan de kim, laat ons dan 
naar de leer van het gezond verstand van twee kwaden 
het minste kiezen, — dat kwaad, waarvan wij de gevol- 
gen niet slechts kennen , maar waajrvan wij de nadeelen 
knnnen verminderen, zoo niet gdieel voorkomen. Dat 
zij , die ter wille van het algemeene welzijn de ontijdige 
ontboezeming hnnner liberale gevoelens op Java niet 
knnnen onderdrukken, dat zij van daar gaan, getroos- 
ten zij zich die opoffering — indien het opoffering mag 
worden genoemd — ter bevordering van het algemeen 
nut, maar dat zij, helaas! niet alles op het spel zetten 
om hunne ij.delheid, gekwetste eigenliefde of hebzucht 
te bevredigen! 

Vivent les principes, périssent les colonies, is waar 
en mooi, maar het is minder toepasselijk v66r dat vüe 
menschen 6f onfeilbaar, óf Engelen zijn geworden, en 
het allerminst is zulks toepasselijk op gouvernementen 



tengewonen toestand ^ had geen stenn dan in zijne energie; ieder 
beschouwde zijn toestand als onhoudbaar, maar zijne energieke 
maatregelen, welke niet te min dikwerf tiranniek waren, hebben 
op Jaya geene schipbreuk geleden, en waarom niet? Het Tolk was 
aan dergelijke handelingen gewoon en de grooten aldaar hebben 
nooit andere beginselen gehuldigd. De geschiedenis van ieder volk 
levert daarentegen menigvuldige bewgzen op, dat door volksge- 
woonten en opiniën te trotseren , groote gebeurtenissen hebben plaats 
gehad, waarvan de oorzaken betrekkelijk gering mogen worden 
genoemd, die echter door individnëlen overmoed en minachting 
voor den geest en de gewoonten des volks waren uitgetart. Daendels 
heeft op Java door zijne tirannie de groote wegen doen daarstel- 
len. Wat is meer geschikt om beschaving en ontwikkeling te bevor- 
deren dan het vermeerderen der middelen van gemeenschap — en , 
wie zal hem laken voor hetgeen hij heeft gedaan — wat heeft 
het opvolgende bestuur meer in de hand gewerkt dan die over- 
fichoone wegen! 



239 

als Hindostan, Java en Algiers, die landen zijn en blij- 
ven vooreerst bestendig in staat van bel^ en en principe. 

Er znllen erwelligt worden gevonden, die van oordeel 
zijn , dat ik Machiavellistische gevoelens huldig of verkon- 
dig, die vermeenen, dat ik geen echt liberaal, niet op de 
hoogte van mijn tijd ben. Eene dusdanige beoordeeling is 
mij tamelijk onverschillig. Ik heb voor mij zelven de over- 
tuiging , dat ik de ervaring , door mij in 's lands dienst ver- 
kr^n, even goed ter toetse mag brengen als zoo vele 
anderen; ik heb mijne beginselen nimmer verloochend, 
ze openbaar verkondigd, waar ik meende, dat zulks nuttig 
kon zijn, en te vergeefs zou ik bij mij zelven andere 
beweegredenen zoeken, dan mijne vaderlandsliefde en 
gemoedelijke overtuiging. 

Dictatuur moei^ bestaan in wingewesten of in zulke 
hoogst precaire bezittingen. Dat die dictatuur omstraald 
behoort te zijn met het eerste en hoogste afschijnsel 
der Godheid, namelijk, met regtvaardigheid en zacht- 
moedigheid om die voor hen dragelijk, ja, aangenaam te 
maken, dit is zeker, maar tevens wordt de dictatuur 
doeltreffend en wij waardig die te hebben en te behouden. 

Niet zonder reden is deze dictatuur in Bengalen en 
op Java verschillend van aard. De militaire regering in 
Algiers is mede eene dictatuur en niets anders, en nog 
lang moet zij zulks aldaax bHjven, o&choon Algiers on- 
geloofelijk veel boven beide genoemde landen vooruit 
heeft, zoo door klimaat als om de nabijheid van het 
Moederland. 

Java bloeit onder een stelsel van cultuur, dat in zekere 
mate een verpUgt^ doch verzacht dienststelsel mag hee- 
ten, wijze schepping, met nog meerder wijsheid in 
werking gebragt; een stelsel waaraan, na vele verbete- 



240 

ringen, nog .wel gebreken zullen kleven, hetwelk het 
met alle menschelijke instellingen gemeen heeft — doch 
ook daarin kan worden voorzien ! De meerdere welvaart 
echter, die het onder alle standen der Javanen heeft 
verspreid , de werkzaamheid daardoor geschonken aan de 
van natuur trage bevolking, dehiëiachie, die het onder- 
houdt, voedt en bevestigt, komen opeene ongeloofelijke 
wijze onze kracht te stade in het bestuur van dat schoone 
land en veroorzaken meer verbroedering , knoopen meer 
banden aan van genegenheid en nationaliteit, dan zonder 
die willekeur zouden onstaan. Het is een groote weg 
ter beschaving, die er regt heen leidt. Dit dienststelsel 
is veeUigt willekeur, bij dictatuur mogelijk. Zoo is het 
beperken der drukpers, het uitzetten van ieder naar 
goedvinden van den Gouverneur-Generaal, even zeer wil- 
lekeur, maar dan toch slechts willekeur tegen ons zelven 
gekeerd in ons eigen en algemeen belang. En kan dit 
anders in een land, waar alles op willekeur steunt en 
er immer op heeft gesteund! 

Uitzetting is zeker hard, maar indien de wet bestaat, 
is de overtreding er van dan niet strafbaar, en kan 
zulks dan niet worden vermeden ? Hebben er in de laatste 
veertig jaren dan zoo vele uitzettingen plaats gehad; 
waren die noodig? Eegters moeten dit beantwoorden. 
Ik voor mij zou het niet ondoelmatig achten, dat op 
elk paspoort naar Java gezet, gedrukt werd het artikel 
der wet op de uitzetting, opdat ieder er te beter mede 
bekend zij en het steeds voor oogen hebbe. 

Men schreeuwt verder : het volk wordt uitgemergeld ! 
de corveën vermeerderen ! honderden zijn er door gestory 
ven! suiker-contracten zijn gegeven om van 'slands 
geld gemaakte schulden te dekken! suiker-contracten 



241 

worden^ gegeven aan nee^es, die nog nooit iets voor 
het land hebben gedaan. (1) En waarover schreeuwt men 
al niet, in plaats van zelf ondernemend te worden. Ik 
erken het, er hebben grove misbmiken plaats gehad, 
maar dat behoort tot den voorleden tijd en misbruiken 
kunnen onder het beste bestuur plaats 'grijpen. Daarvoor 
zijn wetten en regters. — Indien men reizigers in alles 
gelooft, die de Javanen afschilderen als gedompeld in 
de diepste armoede, omdat zij er hier en daar een aan 
den grooten weg hebben zien zitten enkel gekleed in 
een katoenen broek — eilieve ! dat die menschlievende 
ijveraars de achterbuurten onzer groote steden eens door- 
loopen, en zij zullen wel erger tooneelen zien, in een 
geheel tegenovergesteld klimaat. Of berekenen zij den 
rijkdom van een land , beoordeelen zij de deugdelijkheid 
der wetten naar het getal armen, dat zij gaan naar de- 
groote steden van Europa, dat zij de ellende en ar- 
moede, welke d^ heerscht, aanschouwen, die aan de 
armoede van den Javaan ter toetse brengen, en zij zullen 
zich schamen over hunne onwetendheid — terwijl het 
nog twijfelachtig is of die eenvoudige kleeding van den 
Javaan het gevolg is van eigen verkiezing of van nood- 
zakelijkheid. 



(1) Het geven van contracten aan neeQes is nog geen nadeel 
voor het land. Jan, Piet of Klaas moet ze toch hebben; er is 
maar één geprefereerde onder millioenen. Het is zeker hard voor 
hem , die er een wenscht te verkrijgen, indien de Gouverneur-Generaal 
het geeft aan zijn neefje; maar ik vraag in gemoede of het niet 
altijd bestaan heeft, altoos zal en moet bestaan? Men kan de 
natuur niet dwingen, en ten allen tijde zal hij, die het digtst bij 
het vuur zit, zich het best warmen. Hoe zal men ten andere eene 
voorkeur bepalen, want ten slotte heeft dan eigenlijk ieder aan- 
deelhouder van Neêrlands maatschappelijken inventaris er evenveel 
aanspraak op. 

16 



242 

Indien ik hier wilde beschrijven welk stelsel in Ben- 
galen tegenover het cultunistelsel van Java staat, zou 
de balans zeer ten voordeele van het laatste overslaan. 
Trouwens, er wordt in Engeland zeer tegen de Com- 
pagnie te velde getrokken en vele schrijvers hebben hare 
fouten te kennelijk gemaakt, dan dat ik het noodig 
zou achten, die hier verder aan te wijzen. Maar hij, die 
zich met koloniale aangelegenheden bemoeit, die beoor- 
deelt op welke wijze ook, gelieve daarbij in het oog te 
houden de opvoeding dier volken, hun wil en gewoonte; 
zij zijn in het algemeen grondiger overtuigd dan wij, 
que Ie mieux est Tennemi du bien. 

Men houdt zich thans ijverig bezig met het reglement 
op het beleid der regering in neerlandsch Indië. Ik 
ben hier niet geroepen de voordragt of gemaakte aan- 
merkingen te beoordeelen , maar ik houd mij voorshands 
overtuigd, dat er te vele Prometheussen zullen zijn, 
die ieder dien chaos zxdlen willen bezielen. Wij hebben 
reeds eene lange reeks Gouverneurs-Generaal en zijn 
nu eerst op de hoogte om hen, ten nutte va;i het 
algemeen, tot machines te maken. Wat baten toch be- 
kwaamheid en talent, indien zij niet naar buiten kun- 
nen werken, indien zi^zoodanig worden gebonden, indien 
zij zoodanig worden verdacht en gewantrouwd , dat geen 
man van verstand en van hart er heen zal gaan en alles 
aan de mediocriteit zal worden overgelaten, (1) die 
overal nadeelig is, doch nergens iiadeeliger werkt dan 
op Java. 

Ik hoop, dat mijne landgenooten de zaken rijpelijk 
zullen overwegen en dat, indien er een reglement op 



(1) Denkt nogmaals aan Brazilië. 



243 

het beleid der regering in neêrlaiidsch Indië moet zijn, 
eene bepaalde, bindende instructie voor den Gt>uverneur- 
Generaal, — moet die aan de sanctie van de vertegen- 
woordigers worden onderworpen — dan hoop ik, dat 
mijne landgenooten zich zullen willen herinneren, dat 
de reeks der voorafgegane landvoogden reeds allen voor- 
zien, zoo niet te zeer voorzien zijn geworden met in- 
structiën en, zoo ver ik weet, is er immers nog geen 
in zijn pligt te kort gekomen, is de toestand onzer 
bezittingen steeds verbeterd geworden. Dat zij zich du& 
herinneren, dat alles van den aard der instructie afhangt. 
Waarom moet nu alles zoodanig worden verzwaard? 

Al die spitsvindigheden , zucht tot verandering — tot 
zoogenaamde verbetering, volmaking I zijn de vruchten 
van den tijdgeest, gerijpt in vrede en voorspoed; in 
oorlogstijd houdt dat alles op en geene instructie of 
reglement kan den Gouverneur-Generaal .zóó binden 
of hem afhankelijk maken van europesche inzigten 
of controle, of hij zal zich, indien hij werkelijk 
op da hoogte zijner roeping is, dadelijk er van ont- 
slaan, oan naar soldaat- en zeemanschap te handelen. 
Het is het gevolg van den toestand zelven en deze 
toestand van oorlog is hier toch niet exceptioneel; die 
toestand is er of staat ieder oogenblik geboren te wor- 
den, en daarom behooren deze landen bestendig in staat 
van beleg te zijn, welke de normale toestand is in der- 
gelijke bezittingen als de onze. Dit behoort dan ook de 
basis te zijn van een reglement op het beleid der rege- 
ring — van hetwelk het meerendeel der beoordeelaars, 
wel is waar, bezield is met een goeden wil, maar die 
niet allen mogen gezegd worden even goed met den aard 
dier bezittingen bekend te zijn. 



244 

Men zou den toestand van een Gouvemeur-Greneraal 
zeer juist mogen vergelijken met dien van een vloot- 
voogd. Wanneer de laatstgenoemde naar zee moet, is 
het ondoenlijk hem zulke bepaalde instructiën te geven, 
dat daardoor in alle mogelijke gevallen wordt voorzien. 
Immers nadat de bestemming der vloot en het doel van 
den togt zijn aangetoond , moet hij verder discretioü- 
naire magt. hebben, daarom is hij vlootvoogd; hij kan 
alsdan zijne talenten doen gelden en in elk geval wacht 
hem in het vaderland belooning of straf! Schenkt men 
veel vertrouwen, men zal er te groot^r toewijding voor 
vinden; schiet hij te kort of in middelen of in geluk, 
dan zijn zijne regters daar, en sedert de harde, welligt 
ter naauwemood strikt regtvaardige dood (?).van den 
Admiraal Byng, heeft Engeland goede admiraals gehad. 
Even zoo is het gelegen met een Gk)uvemeur-Generaal ; 
de man, die met zulk eene betrekking wordt bekleed, 
aan wien zij derhalve wordt toevertrouwd, kan door eene 
instructie met den geest van zijn gouvernement worden 
bekend gemaakt , maar zal hij handelen, zal hij het kannen 
doen , dan moet hij discretionnaire magt hebben , terwijl in 
het moederland het zwaard van Damocles steeds de evenaar 
der balans van Themis is, dat hij steeds voor oogen 
zal hebben. Maar waar kan schuld, te kort koming 
bestaan? Dat is door de meest beperkende instructie 
niet te verhoeden, maar de eed, waarbij hij zweert zijn 
pligt getrouw en naar eisch te vervullen, regtvaardigheid 
te betrachten, is zijne bestendige lijdstar. 

In de reeks van engelsche Gouverneurs-Generaal wordt 
er slechts een gevonden, die ter verantwoording is ge- 
roepen, en juist degene, die aan de Compagnie grooter 
voordeelen heeft aangebragt, eene ruimere toekomst 



245 

heeft geopend dan ieder ander zijner voorgangers en 
den grond heeft gelegd van hare tegenwoordige magt en 
grootheid. Wat betreft den nitslag der tegen hem ge- 
voerde procedure, is hij even hard, zoo niet harder be- 
handeld geworden dan de Admiraal Byng, hoewel hunne 
missiën ^n zeer verschillenden uitslag hebben opgeleverd , 
wat betreft den gelukkigen afloop, en het hoofd des 
eerstgenoemde er niet mede was gemoeid. Warren Has- 
tings heeft zijne roeping, zijne missie gevoeld, en ofschoon 
verre van vlekkeloos in al zijne handelingen, heeft hij, 
welligt tegen regtstreeksche voorschriften handelende, 
aan de Compagnie de grootste diensten bewezen. 

Een man, die hoog geplaatst is, wien veel wordt toe- 
vertrouwd, weet er eer aan te doen, zich op te offeren, 
indien het noodig is; is hij daarentegen gebonden, dan 
ontkwnthij het gevaar altoos, dewijl hij noch kan, noch 
mag handelen. 

Zou men, in 1740, in de instmctie van den Gouvemeur- 
Greneraal Valkenier hebben gezet: //in geval de Chinezen, 
/ydie pest van Java, het te bont maken, zult gij ze in 
//massa uitroeijen." Ik geloof het niet; maar naar den 
tegenwoordigen tijd en geest van wetten- en instructie- 
fabricatie, in superlativo theoretische staatkunde, zal 
men, itidien men in alles dus wil voorzien, toch zulk een 
artikel in de instructie moeten zetten, want van de 
discretionnaire magt, den Gouverneur-Generaal gelaten, 
zou men, indien de zaak eens noodig mogt zijn, iets 
dergelijks niet durven verwachten. 

Uit het voora%aande zal de strekking mijner denk- 
beelden, vooral nopens den staatkundig godsdienstigen 
toestand van Java, voldoende kunnen blijken. Ik waag 
mij minder op het veld van administratief bestuur; 



246 

over dit onderwerp is daarenboven reeds zoo veel ge- 
schreven, voor en tegen het thans bestaande stelsel, 
door mannen, die de javasche hnishouding goed kennen, 
dat er, naar het mij voorkomt, niet veel scherpzinnig- 
heid toe vereischt zal worden om eindelijk ook in dit 
opzigt in het goede spoor te geraken, waarbij het een- 
voudig gezond verstand de rigtsnoer veler volgende 
beschikkingen kan zijn. Heeft men fouten b^aan, dan 
voorzeker zal het moeite kosten die te herstellen en het 
nadeel , er door veroorzaakt, te boven te komen. Dit heeft 
vooral plaats gehad met de munt — maar hebben wij er 
de voordeelen van genoten, niets is natuurlijker dan dat 
wij eveneens de lasten er aan verbonden dragen; beter 
ten halve gekeerd, dan ten heele gedwaald. 

Ik eindig hiermede mijne beschouwingen, er alleen 
bijvoegende, dat het mij zoo wenscheUjk als noodzake- 
lijk voorkomt, in verband met hetgeen is voorafgegaan,, 
dat het lidmaatschap van den Raad van Indië ver- 
bonden worde aan de betrekking van kommandant der 
zee- en die der landmagt in Indië. Hierdoor zouden 
botsingen vermeden en eenvoudigheid bevorderd worden. 



ERRATA. 



Ia(h 


5. 45, 


regel 4 V. b. 


staat . 


gasheer 


lees 


gastheer 


., 


52, 


11 


6 V. 0. 


11 


classéfiante 


11 


classifiante 


n 


68, 


?» 


3 V. 0. 


n 


eigenlijke eeu 


11 


eigenlijk eene 


17 


70, 


n 


10 V. 0. 


11 


zonnenscherm 


11 


zonnescherm 


11 


91, 


11 


6v. b. 


n 


odien Mohammed 


"t^ 


Zehur ood Deen 
Mohammed 


11 


98, 


^1 


lOv. 0. 


t') 


Nu8 rood 


•)y 


Nusr ood 


11 


99, 


^1 


9v.b. 


11 


Sha bood 


"it 


Shah ood 


i> 


99, 


11 


lOv.b. 


11 


Nus rood 


11 


Nnsr ood 


1^ 


100, 


ïi 


6 V. 0. 


11 


freetade 


M 


freetrade 


1» 


120, 


11 


2v. b. 


t^ 


Iwan 


"i^ 


iman 


11 


130, 


11 


16V.0. 


^y 


ongeschiktheid 


11 


ondergeschiktheid 


11 


156, 


„6en2v. o. 


11 


al Nissa 


"i^ 


al Nissa 


11 


167, 


11 


3v.b. 


11 


2 k 3 uren 


"1 


2 k 3 mijlen 


11 


217, 


tt 


14v.b. 


11 


zij zijn 


11 


wij zijn 


11 


217, 


11 


3 V. 0. 


11 


bezit 


11 


bezitten 






/ 



^^ YC 41404 



MSieooe 




K# 



4tm^ 



Wil* 






V ' r 



V